44
Het Bestuur acht voor dit doel noodig 400.
Alles samen genomen zal dus noodig zijn ƒ1500.
Van het Provinciaal bestuur is daarop bericht ontvangen,
dat dit geen vrijheid heeft kunnen vinden eene daartoe strek
kende voordracht aan de Provinciale Staten te doen, waarbij
onder de redenen van deze afwijzing wordt vermeld dat »van
eene verhooging van het gemeentelijke subsidie, die toch aan
eene verhooging van het Provinciaal subsidie gepaard zou
moeten gaan, niets blijkt."
Het Bestuur acht eene versterking van de ünantiën der
Vereeniging zoo dringend noodig, dat het zich voorstelt zoodra
mogelijk op zijn verzoek bij het Provinciaal bestuur terug te
komen.
Het rekent het echter eerst dan mogelijk daarbij kans van
slagen te hebbenindien een deel van de aangevraagde ver
hooging van ƒ500.— door de Gemeente mocht kunnen worden
overgenomen.
Het Bestuur richt mitsdien tot U het verzoek het Gemeen
telijke subsidie met ƒ250.— te willen verhoogen, overtuigd
van Uwen wensch, dat het ambachtsonderwijs te Leiden moge
blijven op de hoogte van zijn tijd, zoowel wat betreft het ge
halte der leeraren, als de methode van het onderwijs.
Namens het Bestuur der Vereeniging
de Practische Ambachtsschool"
W. Kok, Voorzitter.
G. van Driel, Secretaris.
Leiden, 19 Augustus 1902.
N°. 123. Leiden, 21 April 1903.
Naar aanleiding van een bij haar ingediende klacht van
den Leidschen Bestuurdersbond werd ons door de Kamer van
Arbeid voor de Bouwbedrijven geadviseerd »om de gemeente
opzichters op te dragen een streng toezicht te houden op de
naleving van art. 2alin 2 der door Uwe Vergadering bij Raads
besluit van 26 Maart 1901 vastgestelde Bepalingen omtrent
minimum-loon en maximum-arbeidsduur in bestekken van
gemeentewerken."
Art. 2 dier Bepalingen luidt als volgt:
Voor werklieden beneden den leeftijd van 22 jaar en voor
hen die wegens invaliditeit of hoogen leeftijd niet als volle
werkkrachten kunnen worden beschouwdkan op schriftelijke
aanvrage van den aannemer door de Directie afwijking van
het minimum-loon worden toegestaan.
Echter mogen niet meer dan 20% der werklieden ingevolge
het bepaalde bij de vorige alinea beneden de in art. 1 gestelde
loon-minima bezoldigd ivorden.
Werklieden beneden 14 jaren worden op het werk niet
toegelaten.
Bovenstaand advies vindt nu zijn oorsprong in een verschil
van opvatting omtrent de beteekenis van genoemd art. 2.
Terwijl toch de Kamer van Arbeid met den Bestuurdersbond
van meening is, dat dit artikel alleen dan door den aannemer
wordt nageleefd, wanneer in elk der in de aanneming begrepen
vakken het aantal minderwaardige werkkrachten het bij de
verordening toegestane percentage niet overschrijdt, zoo is
ons college met de Commissie van Fabricage en den Directeur
van Gemeentewerken van oordeel, dat het voorschrift van
art. 2 slechts dan wordt overtreden indien op het werk in
zijn geheel een grooter percentage dier werkkrachten aanwezig is.
Let men op het onderling verband der verschillende artikelen
dan kan er, dunkt ons, aan de juistheid der door ons gehul
digde opvatting geen twijfel bestaan.
Bovendien, het werd reeds door ons naar aanleiding van
een vroeger bij ons ingediend adres aan den Leidschen Bestuur
dersbond medegedeeld, zou ook eene toepassing van het artikel
in den door den bond gewenschten zin niet altijd zonder
bezwaar kunnen plaats hebben. Men bedenke toch, dat er
vakken zijn, waarin, en dit zonder eenig bezwaar, met een
grooter aantal minderwaardige arbeidskrachten pleegt gewerkt
te worden dan hier geoorloofd zou zijn. Zoo zijn er in het
behangersvak in den regel evenveel, zoo niet meer, jongens,
dan volwassen werklieden werkzaam. Dit nu zonder eenige
noodzaak te verbieden, zou niet alleen zeer schadelijk zijn
voor de bejaarde werklieden, maar bovendien de kosten van
menig werk niet onbelangrijk verhoogen.
Van den anderen kant echter geven wij toe, dat het niet
geheel aan de willekeur van den aannemer mag worden over
gelaten hoe hij het aantal minderwaardige werkkrachten, dat
in het geheel op het werk mag gebezigd worden, over de
verschillende vakken zal verdeelen. Vandaar, dat ons een
aanvulling van de bepaling in dien zin wenschelijk voorkomt,
dat de wijze, waarop deze werklieden over de verschillende
vakken zullen worden verdeeld, de goedkeuring van de Direc
teur zal moeten erlangen.
Mitsdien geven wij U in overweging aan de 2e alinea van
art. 2 alsnog toe te voegen de volgende bepaling, »met dien
verstande, dat de verdeeling van deze beneden de loonminima
bezoldigde werklieden over de verschillende vakken, welke in
het werk begrepen zijn, onder goedkeuring der Directie moet
plaats hebben."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 124. Leiden, 24 April 1903.
Aangezien de leerlingen Margaretha Helena, Alexander Adriaan
en Johan Eliza OBreen wegens vertrek uit deze gemeente res
pectievelijk het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor
Jongens en de Jongensschool le klasse in den loop dezer maand
hebben verlaten, geven wij Uwe Vergadering in overweging
aan J. M. OBreen vrijstelling te verleenen van de betaling
van schoolgeld over het laatste kwartaal van den loopenden
cursus voor zijne beide eerstgenoemde kinderen en teruggave
van schoolgeld vi.or zijn zoon Johan Eliza over de maanden
Mei en Juni tot een bedrag van ƒ10.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan H.H. Edel Achtbare Heeren Leden van den
Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen:
Obreen, Justus Marinus, gepensioneerd Kapitein der Infan
terie, wonende Hooge Rijndijk n°. 9 alhier;
dat zijne dochter Margaretha Helena, welke de lessen aan
het Gymnasium en zijn zoon Alexander Adriaan, die de
Hoogere Burgerschool alhier bezoeken tengevolge van onder-
geteekende's verhuizing naar Scheveningen op 14 April a.s.,
na de paaschvacantie de lessen aan vorengenoemde inrichtingen
van onderwijs niet meer zullen bijwonen;
dat zijn zoon Johan Eliza om bedoelde reden de lessen aan
de lagere school eveneens niet meer zal volgen, weshalve adres
sant de vrijheid neemt zich tot UEdelAchtbare te wenden met.
beleefd verzoek hem vrijstelling te willen verleenen over het
kwartaal Juni, Juli en Augustus van de betaling voor de twee
eerstgenoemde zijner kinderen en restitutie over de maanden
Mei en Juni van het betaalde schoolgeld voor laatstgenoemd
kind.
't Welk doende
Leiden, 8 April 1903. OBreen.
N°. 125. Leiden, 24 April 1903
Naar aanleiding van bijgaand verzoekschrift geven wij Uwe
Vergadering in overweging aan Mevr. de wed. Dr. D. Doijer
terugbetaling van schoolgeld te verleenen over het derde
kwartaal van den loopenden cursus tot een bedrag van 11,25
en vrijstelling van de betaling van schoolgeld over het laatste
kwartaal voor hare dochter Jeannette Alexandrine, vroeger
leerlinge der Hoogere Burgerschool voor Meisjes, aangezien
ons bij onderzoek gebleken is, dat deze wegens vertrek naar
het buitenland den 17en Januari deze onderwijsinrichting heeft
verlaten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Wed. Dr. D. Doijer,
dat hare dochter Jeannette Alexandrine, leerling der H. B. S.
voor meisjes te Leiden, die inrichting half Januari j.l. heeft
verlaten.
Reden waarom adressante zich tot Uw college wendt met
het verzoek om terugbetaling der schoolgelden over het ter
mijn MaartJuni en kwijtschelding van het verschuldigde
over JuniSept.
Hetwelk doende
Leiden, 15 April. Wed. Dr. D. Doijer.
N°. 126. Leiden, 24 April 1903.
Blijkens door ons van de commissie van beheer van Ende
geest en Rhijngeest ontvangen schrijven moet voor het wasch-
huis in Endegeest een tweede waschtrommel worden aange
schaft en het aantal kuipen met twee worden vermeerderd.
Het aantal goederen toch, dat in het waschhuis moet wor
den behandeld, is tengevolge van de ingebruikneming van het
gesticht »Rhijngeest" zeer belangrijk toegenomen en bovendien
acht de commissie het bezit van een reserve-trommel nood
zakelijk, ten einde storing in het bedrijf te voorkomen, wan-