GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
37
IMGEKOSIEJf STEKKEN.
N°. 118. Leiden, 16 April 1903.
Wij hebben de eer U hiernevens ter vaststelling aan te
bieden de concept-verordening »regelende het gebruik van
het openbaar slachthuis".
Door bijzondere omstandigheden werd de indiening dezer
verordening zeer belangrijk vertraagd.
Oorspronkelijk toch waren door ons twee verordeningen
ontworpen: de eene, door Uwe Vergadering vast te stellen,
niet meer dan een tiental artikelen bevattende en het gebruik
van het slachthuis in hoofdtrekken aangevende; de andere, «be
palingen betreffende het gebruik van het openbaar slacht
huis'" inhoudende, door ons college als uitvloeisel van de
eerstbedoelde verordening en krachtens de ons daarbij ver
leende bevoegdheid vast te stellen, en de wijze, waarop van
het slachthuis zou worden gebruik gemaakt, tot in oruierdeelen
regelende.
Een dergelijke regeling dezer aangelegenheid had zeer veel
voor.
Zooals toch Uwe Vergadering bij kennisneming der thans
ter vaststelling aangeboden verordening blij ken zal,wordt daarbij
de uitoefening van het slachthuisbedrijf tot in de kleinste
bijzonderheden geregeld. Nu spreekt het wel van zelf, dat een
algemeen model voor een dergelijke regeling niet is aan te
geven, maar daarbij in ieder bijzonder geval met plaatselijke
toestanden en gebruiken behoort te worden rekening gehouden
en dat ook de regeling zelve, vooral in de eerste jaren der
exploitatie, juist omdat zij zoo gedetailleerd is, telkens meer
of minder groote wijzigingen zal moeten ondergaan. Nu kan
een wijziging door Burg. en Weth. zeer gemakkelijk en zonder
tijdverlies worden tot stand gebracht; aan gegronde klachten
d ir slagers over onpractisehe en ondoelmatige bepalingen kan
onmiddelijk worden voldaan. Wordt daarentegen de regeling
bij wijze van strafverordening door den Raad vastgesteld,
dan zal in den regel vrij geruime tijd moeten verloopen,
alvorens een noodzakelijke wijziging haar beslag krijgt. Een
onnoodige en ongewenschte belemmering van het slachthuis-
bedrijf, ten nadeele zoowel van den dienst als van de slagers,
zal dus van een vaststelling der regeling door Uwe Vergade
ring het noodzakelijk gevolg zijn.
Daar komt nog bij, dat een zoo bij uitstek practische regeling
uit den aard der zaak het best kan worden vastgesteld en
zoo noodig gewijzigd door het college, dat met het beheer
van het slachthuis belast en dientengevolge, nog bovendien
voorgelicht door de commissie van bijstand en den directeur,
van de behoeften van den dienst en de eischen van het bedrijf
het best op de hoogte is.
Wèl het grootste bezwaar tegen de thans door ons voorge
stelde publiekrechtelijke regeling is evenwel gelegen in de
daarmede onafscheidelijk gepaard gaande inmenging van den
rechter in den inwendigen dienst van het slachthuis. Werd
zooals in onze oorspronkelijke bedoeling lag, den Directeur
van het slachthuis de bevoegdheid gegeven om wegens over
treding van de door ons vastgestelde bepalingen een boete
tot een zeker maximum op te leggen, dan was daarmede de
nakoming der gegeven voorschriften en de handhaving der
orde op het terrein vrij wat beter verzekerd, dan bij eene
regeling, wier handhaving nagenoeg geheel alleen aan den
ambtenaar van het openbaar ministerie en aan den kanton
rechter blijft overgelaten. Weken en maanden zullen kunnen
verloopen eer de veroordeeling op de overtreding volgt. Dat
daardoor de straf minder doel treft en het prestige van de
directie, vooral bij een eventueele vrijspraak, niet wordt be
vorderd, zal wel niemand ontkennen. En dan willen wij nog
niet eens spreken van den last en het tijdverlies, zoowel aan
de ambtenaren van de gemeente als aan de gebruiken van
het slachthuis veroorzaakt, indien deze bij elke overtreding,
hoe gering ook, als getuige voor den rechter zullen moeten
verschijnen.
Was hiermede het goed recht van het privaatrechtelijk
stelsel, waarbij hij die van de gemeenteslachtplaats gebruik
wilde maken, zich bij onderteekening van een formulier tot na
leving der door Uwe Vergadering en door ons college vastgestelde
voorwaarden verbond, bewezen, de minderheid der commissie
van het slachthuis en een der leden van die voor de huis
houdelijke verordeningen kon met de door ons ontworpen
regeling geen vrede hebben.
Eerstgenoemde meende dat de geheele regeling door den
Raad behoorde te worden vastgesteld, omdat alleen in dat geval
de behandeling van de geheele aangelegenheid in het open
baar zou geschieden en belanghebbenden in de gelegenheid
zouden zijn hun bezwaren kenbaar te maken; beiden zagen
in haar een met de wet strijdige regeling, omdat alleen de
Raad op de overtreding zijner verordeningen straf kan stellen.
En bij nadere overweging kwam het ook ons voor, dat
de geheele regeling van den Raad behoorde uit te gaan.
Niet evenwel op grond van de daareven aangevoerde argu
menten, die van te voren zeer deugdelijk door ons waren
overwogen en ons niet hadden weerhouden om in navolging
van Amsterdam en Utrecht, waar het privaatrechtelijk stelsel
den toets der kritiek had doorstaande zoo oneindig veel
meer aanbeveling verdienende privaatrechtelijke regeling te
ontwerpen.
Maar wel op grond van de bij de wet van 24 Juni 1901
(Stbl. n°. 461) aan het eerste lid van art. 4 der Hinderwet
toegevoegde bepaling sub 3°., waardoor de slachthuizen in een
zeer exceptioneele positie werden gebracht tegenover de andere
in de wet bedoelde inrichtingen. Kon vóór het in werking
treden dier wet het in Amsterdam en Utrecht gevolgde privaat
rechtelijk stelsel ook op de slachthuizen zonder bezwaar worden
toegepast, thans is een dergelijke regeling, waarbij de regeling
van het gebruik van het slachthuis voor een groot deel aan
Burg. en Weth. wordt overgelaten, o. i. niet meer mogelijk.
Waar toch de wetgever aan den eenen kant de bevoegdheid
gaf om het slachthuisbedrijf te monopoliseeren, daar wilde
hij aan den anderen kant dat ook hetzelfde lichaam, waaraan
deze verreikende bevoegdheid werd toegekend, de voorwaarden
zou vaststellen waaronder door belanghebbenden van de inrich
ting zou kunnen worden gebruik gemaakt. De woorden «onder
eveneens bij verordening vastgestelde voorwaarden" laten o. i.
niet toe, dat deze laatste verordening van een ander lichaam
zou uitgaan, dan dat, hetwelk het verstrekkend verbod tot
het oprichten, hebben of gebruiken van een slachterij enz.
had uitgevaardigd. En waar bij toepassing van het bepaalde
sub 3° van het le lid van art. 4 der Hinderwet, de gemeente
niet meer als weleer bij de toepassing der bepaling sub 2°.
evenals ieder ander op een bepaald daarvoor aangewezen terrein
een slachthuis exploiteert, maar als zoodanig, met uitsluiting
van ieder ander, het slachthuisbedrijf aan zich trekt, daar schijnt
ons ook overigens eene regeling volgens het privaatrechtelijk
stelsel uitgesloten.
De beide door ons ontworpen verordeningen moesten
dus weder geheel worden herzien en tot ééne door Uwe
Vergadering vast te stellen verordening worden omgewerkt.
En deze verordening moest weder den langen weg van de
slachthuiscommissie, die voor de strafverordeningen en de
gezondheids-commissie doorloopen. Vandaar de zeer onge
wenschte vertraging in de indiening, waarvan wij U in den
aanhef spraken.
Wat nu den inhoud der thans ter vaststelling aangeboden
verordening betreft, alle door de commissie voor de strafver
ordeningen noodig geachte wijzigingen, werden daarin aange
bracht en ook aan nagenoeg alle door de slachthuiscommissie
geopperde bedenkingen werd tegemoetgekomen. En tegen het
aldus gewijzigde concept had, blijkens het door haar op heden
uitgebracht advies, ook de gezondheidscommissie uit sanitair
oogpunt geenerlei bedenking.
Wij meenen dus hier te mogen volstaan met eene korte
toelichting, waarom door ons geen gevolg gegeven werd aan
den wenk der slachthuiscommissie, dat art. 51 in duidelijk
heid zou winnen, als het woord «alleen" in den aanhef werd
weggelaten. Dat woordje kan niet alleen niet worden wegge
laten, maar is volstrekt noodzakelijk, omdat anders de bepaling
het karakter van een verbodsbepaling verliest. Het artikel
zegt thans, dat in het koelhuis en voorkoelhuis alleen versch
vleesch mag bewaard worden en niets anders en versch vleesch
ook dan nog niet, wanneer het een der onder a, b, c en d
uitgezonderde deelen betreft. Laat men echter het woord
«alleen" weg, dan zegt het artikel alleen, dat men in het koel
huis en voorkoelhuis versch vleesch mag bewaren, behalve de
uitgezonderde deelen, maar verbiedt het allerminst daarin ook
ander vleesch en alle mogelijke andere stoffen te bewaren.
De geheele kracht van het artikel ligt dus juist in het woordje
«alleen".
Voor het overige schijnt ons de verordening geen nadere
toelichting te behoeven, zoodat wij U in overweging geven
thans tot hare vaststelling over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
VERORDENING op het Gebruik van het Openbaar Slachthuis.
L
Algemeene bepalingen.
Artikel 4.
Onder Openbaar Slachthuis wordt verstaan:
het terrein gelegen aan den Maresingel en de Pasteurstraat,
kadastraal bekend Gemeente Leiden, Sectie K, nummers 451,
453, 92 i, 927, 4048 en 4049, met de zich daarop bevindende