35 vee of het vleesch ter keuring werd aangeboden, bevoegd daarvan binnen 24 uren een nieuwe keuring te doen ver richten, mits hij: 1° binnen 6 uren na de afkeuring schriftelijk aan Burge meester en Wethouders en aan den Directeur van het slacht huis kennis geeft, dat hij van zijne bevoegdheid wenscht gebruik te maken; 2°. de nieuwe keuring doet plaats hebben door een veearts, als gemeente-ambtenaar aan een der slachthuizen in Neder land verbonden of wel door een leeraar, belast met het onderwijs in vleeschkeuring aan 's Rijks-veeartsenijschool te Utrecht. Het vee of het vleesch, waarvan een hernieuwd onderzoek zal plaats vindenwordt van een bijzonder door Burgemeester en Wethouders vast te stellen stempelmerk voorzien, dat op eveneens door hen te bepalen wijze op het vee of het vleesch wordt aangebracht. Het vleesch, waarvan herkeuring moet plaats hebben, wordt, indien de belanghebbende dit wenscht en de Directeur van oordeel is, dat dit zonder schade voor het andere daar be waarde vleesch kan plaats hebben, voor zoover de omvang van het vleesch het toelaat en er ruimte beschikbaar is, op kosten der gemeente in het koelhuis bewaard, totdat de herkeuring plaats heeft. Artikel 2. De in artikel 1 sub 2°. bedoelde veearts of leeraar is ver plicht te zorgen dat zijn meening zoo spoedig mogelijk, in elk geval binnen 36 uur na de af keuring, schriftelijk ter kennis van Burgemeester en Wethouders en van den Directeur van het slachthuis gekomen is. Hij heeft echter de bevoegdheid, zoo hem dit voor een juist oordeel noodig blijkt, de in het vorige lid bedoelde mededeeling zijner meening omtrent goed- of afkeuring uit te stellen tot een nader door hem aan te geven tijdstip; zij moet echter ingekomen zijn binnen 48 uren na zijn eerste onderzoek. Hij zorgt dat dit uitstel zoo spoedig mogelijk en in elk geval binnen 36 uur na de afkeuring schriftelijk ter kennis van Burgemeester en Wethouders en van den Directeur van het openbaar slacht huis gekomen is, met nauwkeurige vermelding van het tijd stip, waarop zijn verklaring zal ingekomen zijn. Blijft hij in gebreke de in het eerste en tweede lid bedoelde mededeelingen binnen 36 uren, of wel de in het tweede lid bedoelde mededeeling binnen of op den door hem bepaalden tijd te doen, dan blijft de afkeuring gehandhaafd. Hetzelfde is het geval, indien hij als zijn oordeel uitspreekt, dat de afkeuring terecht heeft plaats gehad. Geeft hij echter, met inachtneming van het bepaalde in het le en 2e lid van dit artikel, als zijn rneening te kennen, dat afkeuring niet had behooren plaats te vinden, dan wordt de eindbeslissing opgedragen aan een commissie van herkeuring. Artikel 3. De commissie van herkeuring bestaat uit drie personen, te weten de door den belanghebbende aangewezen veearts of leeraar, de Directeur van het slachthuis en een door deze beiden aan te wijzen derde veearts, die eveneens als gemeente ambtenaar aan een slachthuis of wel als leeraar in de vleesch keuring aan de veeartsenijschool te Utrecht moet verbonden zijn en namens Burgemeester en Wethouders zoo spoedig mogelijk tot het onderzoek wordt uitgenoodigd. Artikel 4. De commissie doet van haar uitspraak zoo spoedig mogelijk schriftelijk mededeeling aan Burgemeester en Wethouders en aan den belanghebbende. Artikel 5. Zoowel de in artikel 1 bedoelde keuring als de eigenlijke herkeuring hebben plaats op het openbaar slachthuis. De kosten daarvan komen voor rekening van den belang hebbende, indien de eindbeslissing ten zijnen nadeele uitvalt, anders voor rekening van de gemeente. Onverminderd het bepaalde bij de vorige zinsnede wordt de bezoldiging van de beide deskundigen alsmede de hun toekomende vergoeding voor reis- en verblijfkosten door de gemeente uitbetaald. De wijze, waarop de gemeente deze kosten op den belang hebbende verhaalt, ingeval de eindbeslissing in zijn nadeel uitvalt, wordt nader door Burgemeester en Wethouders geregeld. De gemeente is in geenerlei opzicht aansprakelijk voor rradeelige veranderingen, welke bij het vee of het vleesch mochten intreden in den tijd tusschen de afkeuring en de eindbeslissing verloopen. Artikel 6. Herkeuring is buitengesloten ten aanzien van: a. het vee en het vleesch, bedoeld in artikel 3 der veror dening van 22 Januari 1903 op den invoer, het vervoer, den doorvoer, de keuring van vee en vleesch en den handel in vleesch in de gemeente Leiden; b. het vleesch bedoeld in artikel 10,2e lid dier verordening; c. het vee, bedoeld in art. 17 dier verordening, indien de toestand daarvan zoo ongunstig is, dat de directeur van het slachthuis het vervoer onraadzaam acht, alsmede het van dat vee afkomstige vleesch d. het vleesch, bedoeld in art. 25, litt. b dier verordening; e. borst- en buikingewanden en uierhelften van vee, tenzij hij op wiens naam het vleesch ter keuring werd aangeboden, onmiddellijk na de afkeuring schriftelijk kennis geeft aan den Directeur van het slachthuis, dat hij van zijn bevoegdheid wenscht gebruik te maken, onverminderd zijn verplichting tot de in artikel 1 bedoelde kennisgeving aan Burgemeester en Wethouders f. het afgekeurde vleesch, bedoeld in het laatste lid van art. 27, tenzij bij het onderzoek blijkt, dat van overtreding geen sprake is. N°. 111. Leiden, 7 April 1903. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen dat zij tegen den in hare handen gestelden suppletoiren staat van begrooting van het II. G. of arme Wees- en Kinderhuis, dienst 1902, geen bedenkingen heeft. Zij adviseert U tot goedkeuring van dien staat te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 112. Leiden, 7 April 1903. Regenten van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinder huis te Leiden hebben de eer U ter voorziening in de vacature, in hun Bestuur bestaande, tengevolge van het aan Mevrouw de Wed. de Laat de Kanter—de Kanter verleend ontslag, het volgende dubbeltal aan te bieden, met verzoek daaruit eene keuze te doen: lo. Mevr. W. M. UHLENBECK-Melchior. 2°. Mevr. de Wed. C. DE WAAL—Daverveldt. Regenten voornoemd A. Beets, Voorzitter. Abr. Corts, Secretaris. Aan den Gemeenteraad van Leiden. N". 113. Leiden, 8 April 1903. Tegen de goedkeuring van het bij nevensgaand adres door J. Botermans ingediend stratenplan voor het hem toebehoorerrd terrein aan den Zoeterwoudschen Singel Sectie M. n°. 1381 bestaat bij ons zoo min als bij de Commissie van Fabricage bezwaar. Plaats, richting en breedte der in het plan opgenomen straten toch sluiten zoowel aan aan het bij Raadsbesluit van 18 April 1901 op verzoek van W. C. Mulder voor het aangren zend terrein vastgestelde stratenplan, als aan het voorloopige plan van uitbreiding op de andere aangrenzende terreinen. Mitsdien geven wij U in overweging tot de goedkeuring van het overgelegde plan over te gaan, met bepaling van de hoogte der straten op 25 c.M. boven N. A. P. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren. Met verschuldigde eerbied verzoekt ondergeteekende Jan Botermans, goedkeuring van het hierbij gevoegde stratenplan aan te leggen op het terrein aan den Zoeterwoudschen Singel, Sectie M n°. 1381. Voor zoover mij bekend is, maakt dit plan een gedeelte uit van het algemeene uitbreidingsplan en is ook in aansluiting met het reeds goedgekeurde stratenplan van den Heer W. C. Mulder. Met den wensch spoedig een gunstig antwoord van U te mogen ontvangen. Met de meeste Hoogachting, Uw onderdanige dienaar, Jan Botermans. Leiden, 24 Maart 1903. N°. 114. Leiden, 8 April 1903. Bij uw besluit van den 5en Maart 1903 werd ons voorstel om afwijzend te beschikken op het verzoek van Gebrs. J. en J. N. Botermans om aan de straten op Vreewijk andere namen te geven, door Uwe Vergadering verworpen en daarmede implicite te kennen gegeven, dat naar het oordeel van Uwe

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 5