33
dat hij UEd.Achtbare thans verzoekt de bermsloot vóór
het perceel aan den Zoeterwoudschen Singel no. 7 te dempen
en te rioleeren voor r-ekening Uwer gemeente;
dat hijzoo Uwe gemeente daartoe niet in zijn geheel kan
overgaan verzoekt voor hare rekening te nemen de rioleering
die naar hij meent als liggende op gemeentegrond, nimmer
voor zijne rekening is te brengen, en hem toe te staan de
sloot te dempen en over de geheele lengte op het midden
van het daardoor gekregen terrein in eene rechte lijn volgens
bijgaande schets een hek te plaatsen, of, zoo ook tegen dit
verzoek bezwaar bestaat, hem toe te staan de sloot voor zijn
rekening te dempen en te rioleeren, alsook een hek op het
midden te plaatsen
dat hij UEd.Achtbare beleefd verzoekt hem te willen ant
woorden.
't Welk doende,
J. Roem.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
N°. 105. Leiden, 28 Maart 1903,
Met uit". April a. s. eindigt de huur van het benedenhuis
in de Nieuwsteeg n°. 10, krachtens Raadsbesluit van 18 April
1901 verhuurd aan J. Mooten J.zn voor 225,per jaar.
Aangezien de huurder het verlangen heeft te kennen
gegeven de huur voor één jaar te verlengen waartegen
bij ons college geen bedenking bestaat geven wij U in
overweging te besluiten het benedenhuis in de Nieuwsteeg
n°. 10 voor den tijd van één jaar, ingaande 1 Mei 1903, te
verhuren aan Johannes Mooten J.zn, kleedermaker alhier,
voor de som van f 225,— per jaar en voorts onder de bestaande
voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 106. Leiden, 31 Maart 1903.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering hierbij over te leggen
het verzoek van Mevrouw E. S B. Dingemans geb. Stemberg
Bosch om ontslag als lid van het College van Vrouwen-Ktaam-
moeders wegens vertrek naar Haarlem.
Tegen de inwilliging van dat verzoek bestaat bij ons geen
bezwaar, zoodat wij IJ in overweging geven het gevraagd ont
slag eervol te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Haarlem, 1 Maart '1903.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
Door mijri vertrek naar Haarlem heeft de ondergeteekende
de eer Uw College te verzoeken haar ontslag als Lid van het
Bestuur van het College van Vrouwen-Kraammoeders te Leiden.
Met hoogachting
Mevrouw E. S. B. Dingemans—Stemberg Bosch.
N°. 107. Leiden31 Maart 1903
Onder overlegging van nevensgaande voordracht geven wij
Uwe Vergadering in overweging over te gaan tot de benoeming
van een lid van het Cellege van Vrouwen-Kraammoeders, ter
vervulling van de vacature, ontstaan door het vertrek naar
Haarlem van Mevrouw Dingemans geboren Stemberg Bosch.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 28 Februari 1903.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
Door het vertrek naar Haarlem van Mevrouw Dingemans
geb. Stemberg Bosch is in het College van Vrouwen-Kraam
moeders alhier eene vacature ontstaan.
Teneinde hierin te voorzien, biedt genoemd College IJ het
volgend tweetal aan, teneinde hieruit door den Gemeenteraad
dezer Gemeente eene benoeming gedaan worde.
N°. 1. Mevrouw J. W. EIGEMAN geb. van Rhijn.
No. 2. Mevrouw J. C. HERFST geb. Bos.
Met de meeste hoogachting
Het College van Vrouwen-Kraammoeders
Mevrouw BurgersdijkBlanken.
W. F. Jessevan Benten.
N°. 108. Leiden, 31 Maart 1903.
Onder overlegging van bijgaande stukken hebben wij de eer
Uwe Vergadering mede te deelen, dat er ook bij ons geen
bezwaar bestaat tegen de inwilliging van het verzoek van Prof.
Dr. 1. F. O. S. Veit om ontslag uit de betrekking van Stads-
vroedmeester.
Wij geven U derhalve in overweging het gevraagd ontslag
eervol te verleenen met ingang van 1 Mei e.k.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan H.H. Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
Namens het College van Stads-genees- en heelkundigen heeft
de ondergeteekende de eer U te berichten, dat bij genoemd
College geen bezwaar bestaat om aan Prof. Dr. Yeit eervol
ontslag te verleenen als Stads vroed meester.
Leiden, 25 Maart 1903. A. Kist,
Secretaris Stadsgenees- en heelkundigen.
Aan Edelachtbare Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden,
heeft de ondergeteekende, Prof. Dr. I. F. O. S. Veit, Stads-
vroedmeester van Leiden, de eer het verzoek te richten hem
met ingang van 1 Mei e.k. uit zijne betrekking als Stads-
vroedmeester eervol ontslag te verleenen.
Hetwelk doende enz.
Leiden, 20 Maart 1903. S. O. Veit.
N°. 109. Leiden, 31 Maart 1903.
Wij hebben de eer U hierbij over te leggen een lijst van
bezwaarschriften tegen het le suppletoir kohier der plaatselijke
directe belasting, dienst 1902, en stellen U voor, overeenkomstig
het in die lijst opgenomen advies, te handhaven de aanslagen
van: C. van Ast (n". 250); H. F. Diemei (245); J. Frieser (247);
A. Lafeber (251); J. H. Stüve (248); C. J. Westermann (249)
en J. Elshout (244); en
te verminderen de aanslagen van: P. Derksen (n°. 243)
met 2.17; K. M. Hager (254) met ƒ3.05; Wed. J. B. Heyde-
man (246) met ƒ16.25; K. I. G. van der Staay (252) met f 3.25;
M. T. W. Vis (242) met ƒ5.96.
Aangezien het bezwaarschrift van J. Ba velaar (n°. 253), het
primitief kohier betreffende, niet is ingediend binnen den bij
de wet bepaalden termijn, stellen wij U voor dezen reclamant
niet ontvankelijk te verklaren.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 110. Leiden, 7 April 1903.
Toen wij U bij ons praeadvies van 28 Maart 1902, opge
nomen onder n°. 73 der Ingekomen Stukken, voorstelden
vooralsnog niet in te gaan op het verzoek van de Leidsche
Runder- en Varkensslagers-Vereeniging en van de Leidsche
Varkensslachtersvereeniging om zoodanige wijziging te brengen
in de samenstelling der commissie tot herkeuring van afge
keurd vee en vleesch, dat ook den belanghebbenden eigenaars
invloed op de samenstelling dezer commissie zou worden toe
gekend, zeiden wij IJ tevens een nadere overweging van dit
onderwerp toe, zoodra, in verband met de opening van het
Openbaar Slachthuis, de regeling der vee- en vleeschkeuring
aan een herziening zou moeten worden onderworpen.
En indien wij IJ thans als resultaat dier overwegingen in
nevensgaande verordening een geheel nieuwe regeling van de
herkeuring van afgekeurd vee en vleesch ter vaststelling aan
bieden zoo is dit veeleer om, ter voorkoming zelfs van den
schijn van partijdigheid, aan het bezwaar van adressanten
tegemoet te komen, dan dat wij overtuigd zouden zijn, dat
eene gewijzigde regeling van dit onderwerp of ook maar
eenige regeling daarvan hoe dan ook, zou noodig zijn.
Volkomen toch deelen wij de door den Inspecteur der Vee-
en Vleeschkeuring in de door hem uitgebrachte rapporten
uitgesproken meening, dat deze herkeuring niet alleen geen
reden van bestaan heeft, maar de mogelijkheid om haar uit
te lokken bovendien in vele gevallen voor de slagers zelf
nadeelig mag worden geacht.
Onnoodig achten wij haar, waar reeds de eerste afkeuring
niet dan na een herhaald deskundig onderzoek heeft plaats
gehad. In den regel toch wordt, ingeval een afkeuring plaats
heeft, eerst een onderzoek ingesteld door den keurmeester,
daarna door den adjunct-inspecteur der vee- en vleeschkeuring,
en eindelijk door den inspecteur zeiven. Alle waarborgen voor