DONDERDAG 19 MAART 1903. 41 Zitting; van I>oiider«lag 19 Maart 1993. Geopend des namiddags le half drie uur. \oorzitter: de heer H. C. JUTA, loco-Burgemeester. Daarna: de heer Mr. N. DE RIDDER, Burgemeester. Te behandelen onderwerp: Installatie van den heer Mr. N. de Ridder als Burgemeester. Tegenwoordig zijn 28 leden, als de heeren: Kaiser, L. Driessen, Paul, Kerstens, Verhey van Wijk, Pera, P. J. van Hoeken, Aalberse, Bots, van Lidth de Jeude, Eockema Andrese, Drucker, A. J. van Hoeken J.Jzn Bosch, Witmans, Timp, J. P. Driessen, van Dissel, de Vries, Hasselbach, de Goeje, Korevaar, Sijtsma, de Lange, P. J. Mulder, A. Mulder, van Tol en Juta. Afwezig zijn de heeren: Kroon wegens familie-omstandig heden en van Hamel wegens ongesteldheid. De waarnemende Voorzitter. Ik verzoek den Secretaris voorlezing te doen van het extract uit het register der beëe- digingen door den Commissaris der Koningin. Dit stuk luidt als volgt: Op heden den 14 Maart negentien honderd en drie heeft in handen van den Commissaris der Koningin in de Provincie Zuid-Holland de heer Mr. N. de Ridder, bij besluit van Hare Majesteit de Koningin van den 25 Februari 1903 benoemd tot Burgemeester der gemeente Leiden, ingevolge art. 65 der wet van den 29en Juni '1851 (Staatsblad n°. 85), regelende de samen stelling, inrichting en bevoegdheid der gemeentebesturen, af gelegd de beide volgende eeden: Eed van zuivering {art. 87 der Grondwet). »Ik zweer, dat ik, om tot Burgemeester der gemeente Leiden »te worden benoemd, directeiijk of indirectelijk, aan geen per- »soon, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of »gaven beloofd of gegeven heb. »Ik zweer, dat ik om iets hoegenaamd in deze betrekking »te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften »of geschenken aannemen zal, directeiijk of indirectelijk. »Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig!" Eedvoorgeschreven bij art. 39 der Gemeentewet. »Ik zweer trouw aan de Grondwet en aan de wetten des »Rijks en dat ik de belangen der gemeente Leiden met al »mijn vermogen zal voorstaan en bevorderen. »Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig!" Van het afleggen van welke eeden deze akte is opgemaakt. 's Gravenhage, den 14 Maart 1903. De Commissaris der Koningin voornoemd (get.) Patjjn. Voor eensluidend afschrift De Commissaris der Koningin in de Provincie Zuid-Holland Patijn. (get.) Mr. N. de Ridder, benoemd Burgemeester der gemeente Leiden. Wordt voor kennisgeving aangenomen. De waarnemende Voorzitter. Mag ik nu den heeren Kore vaar en L. Driessen in vereeniging met den Secretaris, ver zoeken den nieuw benoemden Burgemeester binnen te leiden. De Burgemeester binnengeleid, plaatst zich naast den waar- nemenden Voorzitter. De waarnemende Voorzitter. Mijn eerste woord, Mijn heer de Burgemeester, is een welgemeende gelukwensch namens den gemeenteraad en den secretaris met uwe eer volle benoeming tot Burgemeester dezer gemeente door H. M. onze geëerbiedigde Koningin en met het vertrouwen, dat de Hooge Regeering daardoor getoond heeft in u te stellen. Ofschoon voor de meesten onzer een vreemdeling, roepen wij u toch welgemeend het welkom toe enovertuigd van uw oprechten wensch om in alle opzichten een goed burgemeester te willen zijn en te trachten den bloei der gemeente zooveel mogelijk te bevorderen, bieden wij u daartoe ons aller mede werking aan. En dat zulks inderdaad uw wensch is, bleek mij reeds uit uwe mededeeling, dat u geen lid van den gemeenteraad wilt zijn, omdat een burgemeester geen partijman moet we zen, maar boven de partijen moet staan. Ik juich het van harte toe, dat u zulk een schoon en juist standpunt wilt innemen; dat is een goed begrip van het waarachtig belang der gemeente. Gij zult ongetwijfeld bij het aannemen van uwe benoeming tot burgemeester dezer gemeente wel overwogen hebbendat een zware taak u wacht en dat een groote verantwoordelijk heid daardoor door u wordt aanvaard. Uw voorganger, die gedurende vele jaren een der kundigste en verdienstelijkste leiders van den Raad was en de Leidsche toestanden en be hoeften door en door kende, achtte zich niettegenstaande en misschien wel juist daarom verplicht, toen hij Burgemeester werd, zijn rechtspraktijk vaarwel te zeggen; hij was over tuigd dat hij zich geheel en uitsluitend aan de behartiging van de gemeentebelangen moest wijden, ten einde in alle opzichten een goed Burgemeester te kunnen zijn. De onder vinding heeft bewezen, dat hij juist heeft gezien. Wil meri als Burgemeester eener groote gemeente goed op de hoogte zijn van alle gemeentebelangen en van alle aanhangige zaken, dan dient men midden in het raderwerk der administratie te staan, dan dient men alles, wat er dagelijks op het Stad huis omgaat, mede te leven. Van harte hoop ik dat u dat schoone voorbeeld van uwen ambtsvoorganger en ook zijne onpartijdigheid zult navolgen, dan kunt u zeker zijn van ons aller medewerking en sympathie. En thans, waarde Burgemeester, aanvaard het teeken uwer waardigheid, en moge eenmaal ook van u worden getuigd, dat gij een zegen voor de gemeente Leiden zijt geweest, die onder uw bestuur in welvaart en bloei is toegenomen. Toejuiching De Voorzitter. Mijne HeerenMijn eerste woord van deze plaats zij een woord van eerbiedigen dank aan H. M. de Koningin voor mijn benoeming tot dit gewichtig ambt en een woord van erkentelijkheid aan Hr. Ms. Regeering, die mij hiertoe wel heeft willen voordragen. Moge de uitkomst toonendat door mij te benoemen de gekoesterde verwach tingen niet worden beschaamd en ik het door H. M. en Hare Regeering in mij gesteld vertrouwen mij niet onwaardig toone. Ik sluit hierbij aan een woord van oprechte dankbe tuiging aan u, hooggeachte heer Juta, voor de aangename woordenwaarmede gij mij in deze vergadering wel hebt willen inleiden en mij welkom geheeten hebt. Al dadelijk was uw houding te mijnen opzichte een welwillende en ik spreek hiervoor mijn erkentelijkheid uit. Veel is deze gemeente verplicht aan u, die gedurende de langdurige ziekte van mijn algemeen gewaardeerden ambts voorganger mr. Was, het voorzitterschap van dezen Raad zoo uitnemend vervuld hebt. De Hooge Regeering huldigde uw verdiensten en de Koningin verleende U het Officierskruis der Oranje-Nassau-orde. Maar hooger voldoening nog zal het u zijn. te ervaren, dat deze gemeente en haar bestuur zich gansch bijzonder aan u verplicht weten en er van zeker te zijn aanspraak te hebben op aller dankbare waardeering. Tegenstrijdige gewaarwordingen, Mijne Heeren, zijn het, die mij op dit oogenblik vervullen. Waar ik een terugblik werp op de jaren, die achter mij liggen, daar waartoe het verheeld? denk ik niet zonder zeker gevoel van heim wee aan de nu verlaten loopbaan, een periode, die voor mij nu tot het verledene behoort. Want het scheiden uit het eer vol ambt, enkele dagen geleden nog door mij vervuldis mij zwaar gevallen, daar ik het lief had. Op betrekkelijk jeugdigen leeftijd, spoedig na mijn pro motie, viel mij het voorrecht te beurt opgenomen te worden in de rangen der Rechterlijke Macht en gedurende ruim 25 jaren maakte ik deel uit van het Openbaar Ministerie bij verschillende rechterlijke colleges. Weinig had ik kunnen vermoeden ooit de Rechterlijke Magistratuur, waarin ik zoo veel g.eds mocht ervaren, niet het minst in Groningen, voor de Stedelijke te zullen verwisselen. En toch is dit een feit geworden, geleidelijk, zonder schokkende gebeurtenis. Want, toen van verschillende hooggeachte zijden mijn aandacht ge vestigd werd op den Burgemeesterszetel, opengelaten wegens aanhoudende ziekte, door uwen algemeen betreurden voor zitter mr. Was, toen ontwaakte met volle kracht in mij de sluimerende liefde voor het gemeentelijk bestuur, naast die voor den dienst van Justitia, steeds door mij gekweekt, en de tweestrijd is ten slotte beslecht, Ik heb mij beschikbaar gesteld en de Koninklijke benoeming volgde. Meent echter niet, Mijne Heeren, dat ik de bezwaren licht achtte, die er voor mij aan verbonden waren om tot deze keuze te geraken. Zeker, te staan aan het hoofd eener aan zienlijke gemeente, Burgemeester te zijn van een stad als Leiden is, met haar schitterend historisch verleden, met haar nuttige en heilzame stichtingen van vroeger en later tijd, Burgemeester van Leiden, zetel eener belangrijke nijverheid, brandpunt van wetenschap door haar wijdvermaarde hoogeschool: 'tis een hoogst eervolle taak. Maar juist dit alles stelt eischen, legt verplichtingen op, die allerminst te onderschatten zijn. Ik zou dan ook blijk geven van volslagen gemis aan zelfkennis, in dien het gewicht der verantwoordelijkheid van het aanvaarden eener zoodanig zwaarwichtige taak niet naar eisch bij mij woog. Maar de hoop, de verwachting ook in dezen weg nuttig te kunnen zijn en, met bijstand van God, op Wien mijn ver trouwen is, bereid en van voornemens mijn krachten te wijden aan de richtige vervulling der taakmij thans op de schouders gelegd, hebben bij mij het besluit doen rijpen, als gevolg waarvan gij mij thans in uw midden ziet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 1