10
VRIJDAG 9
JANUARI 1903.
bieden. Ik meen dus, dat het sluitingsuur te stellen op 9 uur
zeer de voorkeur verdient, waarin ik nog ben versterkt door
de rnededeeling, dat er nu ook een schafttijd is; dan is er dus
in 't geheel geen bezwaar het sluitingsuur te bepalen op 9 uur.
Wij hebben nu reeds meer werkkrachten dan vroeger, terwijl
het werk thans op één plaats is saamgetrokken. Moet er nu
nog meer personeel komen, dan vraag ikwaar zal dan
eigenlijk het einde zijn?
(De heer van Lidth de Jeude komt ter vergadering.)
De heer van Dissel. Is nu in de amendementen
van de heeren Pera en de Lange al dan niet een schafttijd
opgenomen Ik zou voor het amendement van den heer de
Lange veel gevoelen, als daarin was opgenomen een schafttijd.
Mocht dit niet het geval zijn, en dus de ambtenaren den
geheelen dag van 's morgens tot 's avonds zonder rusttijd
gereed moeten staan om de menschen te helpen, dan zou ik
er tegen zijn.
De heer Pera. Mijne bedoeling is beslist, dat er een schaft
tijd zal zijn.
De Voorzitter. Uw amendement luidt, dat het kantoor
geopend zal zijn van 's morgens 7 tot 's avonds 9 uur. Van
schafttijd is geen sprake. Wilt U uw amendement wijzigen,
dan staat U dit natuurlijk vrij, maar op dit oogenblik kan
ik niet anders doen dan uw amendement in stemming bren
gen, zooals het door U is ingediend.
De heer Pera. M. d. V. Het amendement kan blijven zooals
het is, maar met bijvoeging van de woorden: met een schafl-
tijd van 1—3 uur.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Die schafttijd is langs
praktischen weg zeer goed mogelijk. De keurmeesters hebben
elkander eenvoudig af te lossen, terwijl de een gaat eten blijft
de ander aanwezig. Zoo gaat het ook in elke zaak, de patroon
zorgt dat er in den winkel steeds iemand aanwezig is, als
het schafttijd voor de andere bedienden is.
De heer Fockema Andrew. Dat lijkt heel eenvoudig; ik
dacht ook dat het niet moeilijk zou zijn, eene goede regeling
te treffen, maar ofschoon bezield met den ernstigen wensch
om eene dergelijke regeling te treffen, heb ik toch geen kans
gezien om mijn doel te bereiken; de argumenten van den
heer de Jong waren niet te wederleggen. Wanneer wij dus
een amendement aannemen, waardooor het lokaal van 13
niet gesloten zal zijn, dan kan ik wel voorspellen dat over
korten tijd een voorstel den Raad bereiken zal om nog een
keurmeester aan te stellen. En de gronden daarvoor zullen
zoo dringend zijn. dat ook de heer van Hoeken er vóór zal
moeten stemmen. Dien indruk heb ik althans ontvangen.
De Voorzitter. Door den heer Pera is eene wijziging ge
bracht in zijn amendement, waardoor het nu zal luiden:
het keuringslokaal is geopend van 's morgens 7 tot 's middags
1 uur, en van 's middags 3 tot 's avonds 9 uur.
Ik zal het eerst in stemming brengen het amendement
van den heer de Lange, dat de verste strekking heeft en
als volgt luidt:
y>Het keuringslokaal is, behalve op de in art. 5, eerste lid
genoemde Zon- en feestdagengeopend van 1 April tot October
van 7.30 's morgens tot 6.30 's avondsen van 1 October tot
1 April van 8.30 's morgens tot 6.30 's avonds.
In het geval bedoeld in art. 5 tweede lid is het geopend van
des voormiddags 8.30 tot des namiddags 111.30 ure."
Het amendement-de Lange wordt in stemming gebracht
en met 14 tegen 7 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: Fockema Andrea?Aalberse,
Sijtsma, Witmans, Pera, van Hamel, Drucker, van Dissel, de
Goeje, L Driessen, de Vries, van Lidth de Jeude, Kaiser
en Juta.
Vóór stemmen de heeren Timp, Bots, Kerstens, Bosch, de
Lange, P. J. Mulder en A. J. van Hoeken. J.Jzn.
Het amendement-Pera, vervolgens in stemming gebracht,
wordt eveneens verworpen met 14 tegen 7 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Fockema Andreee, Aalberse,
Timp, Sijtsma, Witmans, de Lange, P. J. Mulder, van Hamel,
Drucker, de Goeje, P. L. C. Driessen, de Vries. Juta en Kaiser.
Vóór stemmen de heeren: Bots, Kerstens, Bosch, A. J. van
Hoeken J.Jzn., Pera, van Dissel en van Lidth de Jeude.
De heer de Lange. Ik wilde bij dit art. nog voorstellen
mijnheer de Voorzitter, in het laatste lid in den laatsten regel
in te voegen het woordr>kosteloos."
De Voorzitter. Bij de Commissie voor de strafverordeningen
bestaat daartegen geen bezwaar, maar het spreekt eenigszins
van zelf, want er is geen tarief voor bepaald. Maar als u er
op gesteld is, is er niet veel tegen.
De heer de Lange. Duidelijkheidshalve kan het zeker geen
kwaad, mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter. Neen, kwaad kan het niet.
De Commissie voor de strafverordeningen neemt deze wijzi
ging over.
Aldus gewijzigd, wordt art. 7 zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over art. 8, luidende:
»De bepalingen van de artikelen 5, 6 en 7 zijn, onvermin
derd de reeds genoemde uitzonderingen, niet toepasselijk
a. op vleesch, ingevoerd bij hoeveelheden van ten hoogste
5 K.G., voorzoover niet bestemd middellijk of onmiddellijk
voor vleeschverkoopers, hotelhouders, herbergiers, restaura
teurs, koks of tafelhouders, mits dit vleesch niet wordt inge
voerd, vervoerd of tehuis bezorgd door vleeschverkoopers of
hun bedienden of door personen, die van vleeschverkoopers
middellijk of onmiddellijk den last daartoe ontvangen hebben,
of wel door hen, die middellijk of onmiddellijk bij het bedrijf
van vleeschverkooper betrokken zijn.
b. op toebereid vleesch, verpakt in kisten of vaten, welke
op verzoek van den vervoerder, vóór het vervoer van de los
plaats, door of van wege den Directeur verzegeld zijn, mits
zij binnen den tijd van ze- maanden in ongeschonden toestand
met hun inhoud aan het keuringslokaal op het Openbaar
Slachthuis ter keuring worden aangeboden, of indien wordt
bewezen, dat zij in ongeschonden toestand naar een adres
buiten de gemeente zijn verzonden.
c. op toebereid vleesch, verpakt, ingevoerd en verkocht in
hermetisch gesloten blikken of flesschen.
De heer Bots. Mag ik even vragen, mijnheer de Voorzitter,
of het handelsartikel talk, dat wordt ingevoerd, vrij blijft gelijk
het tot nu toe is geweest. Het wordt vrij druk in de gemeente
ingevoerd en wordt gebruikt in fabrieken en werkplaatsen,
vooral in fabrieken van kaarsen, zeem, traan, leder, enzals
mede in de textielnijverheid.
De Voorzitter. Dat is geen voedingsartikel.
De heer Bots. Het is vet en eetbaar.
De Voorzitter. Maar het is toch niet de bedoeling dat te
gaan eten.
De heer Bots. Neen, maar ik zou het toch gaarne in het
artikel opgenomen zien.
Ik zou daarom willen voorstellen aan het artikel eene nieuwe
alinea toe te voegen, n.l. als litt. d.: op reuzel en vet met eene
andere bestemming dan voor menschelijk gebruik en rechtstreeks
vervoerd naar de fabrieken en werkplaatsen.
De heer A. J. van Hoeken J Jzn. Het geval, door den heer
Bots bedoeld, is werkelijk denkbaar. Er wordt wel reuzel of
vet ingevoerd bestemd tot smeermiddel, maar dat ook voor
andere doeleinden kan gebruikt worden. Ik kan mij dus zeer
goed met het denkbeeld van den heer Bots vereenigen.
De Voorzitter. Het is een amendement, dat er vrij onschul
dig uitziet, omdat het niet betreft een artikel, bestemd voor
menschelijk voedsel, voor de zuiverheid waarvan juist deze
verordening moet waken. Maar dit neemt niet weg, dat wij,
geheel onvoorbereid voor dit amendement staande, toch de
mogelijkheid moeten onderstellendat het minder onschuldig
is dan het er uitziet. Wanneer men vet of reuzel invoert,
bestemd voor een ander doel dan voor menschelijk voedsel,
dan is het niet vooruit te zien of het desniettegenstaande
toch voor menschelijk voedsel zal gebruikt worden. Maar is
het nu wel dienstig om in eene verordening, alleen toepas
selijk op menschelijk voedsel, ook artikelen op te nemen,
waarvan op den voorgrond staat, dat zij niet tot menschelijk
voedsel bestemd zijn. Dan zijn er wellicht nog heel wat
artikelen op te noemen, die daarvoor in de termen vallen
en afkomstig zijn van dieren. Ik vrees dat wij door opneming
van een dergelijk artikel, juist fraude in de hand zullen
werken, en ik ontraad dus aanneming van het amendement.
Het amendement-Bots wordt voldoende ondersteund en
maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Aalberse. Bij eenig nadenken geloof ik toch dat
wij hier te doen hebben met een onschuldig amendement,
want het artikel, waarop het betrekking heeft, wordt dan in
art. 8 als eene uitzondering vermeld. Ik geloof zelfs dat het
zoo onschuldig is. dat het de vraag is of de handel er iets
aan zal hebben. Want wanneer er proces-verbaal wordt opge
maakt, zal de bewijslast altijd drukken op den delinquent,
die zal moeten bewijzen dat het vet eene andere bestemming
heeft dan voor menschelijk voedsel. De bewijslast rust niet
op het Openbaar Ministerie. Ik geloof dus niet dat het
amendement aanleiding tot fraude kan geven.