GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
175
INGGKOHEK STUKKEN.
N°. 306. Leiden 8 December 1902.
Aan het slot der laatste raadszitting verzocht de heer Bosch
ons ons gevoelen te willen doen kennen omtrent een tweetal
door hem gemaakte bemerkingen in verband met de Leidsche
Duinwatermaatschappij. Waar voldoening aan dit verzoek,
althans voor zooveel het eerste gedeelte betreft, niet mogelijk
is zonder de vermelding van onderscheidene data, komt het
ons bij nader inzien raadzaam voor de gewenschte inlichtin
gen schriftelijk te verstrekken.
De eerste bemerking van den heer Bosch houdt een beklag
in over de langzame behandeling door ons college van de
door de Leidsche Duinwatermaatschappij ingediende plannen
tot uitbreiding der werken te Katwijk. Om dit aan tetóonen
noemt de heer Bosch eenige data, waaruit die trage gang
gemakkelijk zou zijn af te leiden. Het zij ons vergund die
overigens juist geciteerde data met nog eenige andere aan te
vullen, om daarna aan Uwe Vergadering zelve de beslissing
te laten of de heep Bosch inderdaad gerechtigd was ons gebrek
aan activiteit in deze te verwijten. I
Den 25sten Augustus werden de plannen door de beide
Directeuren persoonlijk bij ons college ingediend en reeds j
voorloopig eenigszins nader besproken. Het gevolg daarvan was,
dat ons op ons verzoek bij missives van 26 en 30 Augustus
alsnog door de maatschappij een tweetal teekeningen en
glazen met monsters zand werden toegezonden, welke voor
een recht verstand der ingediende plannen niet konden wor
den gemist.
De Directeur van Gemeentewerken, in wiens handen de
plannen natuurlijk werden gesteldbracht daaromtrent den
8sten September rapport uitwelk rapport behandeld werd in
onze vergadering van den llden September en vervolgens in
handen gesteld van de Commissie van Fabricage. Het advies
dier commissie bij haar rapport van den 19den September uit
gebracht, maakte een punt van behandeling uit in onze ver
gadering van 22 September en had ten gevolgedat bij onze
missive van 25 September alsnog omtrent een zestal punten
nadere inlichtingen aan de maatschappij werden gevraagd.
Het blijkt dus al dadelijk, dat de kennisneming der inge
diende plannen door ons college met bekwamen spoed heeft
plaats gehad, zoodat de opmerking van den heer Bosch, dat
Burg. en Weth., nadat de plannen reeds den 25sten Augustus
waren ingediendeerst 25 September nadere inlichtingen
vroegen, zeer ten onrechte den indruk moest vestigen, als
zouden wij ons in deze aan vertraging hebben schuldig ge
maakt.
De door ons college gevraagde inlichtingen werden bij
missive van 11 October verstrekt en in onze vergadering van
13 October behandeld. In handen gesteld van de commissie
van fabricage, meende deze daaromtrent alsnog het nader
oordeel van den Directeur van Gemeentewerken te moeten
vragenhetgeen haar bij een zeer uitvoerig rapport van 29
October werd verstrekt. Nadat de commissie van dit rapport
had kennis genomenontvingen wij den 5den November haar
nader advies, waarin alsnog op een tweetal punten op meer
licht werd aangedrongen. Den 6den November in onze verga
dering behandeld, ging den 7<ien November een hernieuwd
verzoek om inlichtingen uit.
Het daarop den 15en November ingekomen antwoord werd
behandeld in onze vergadering van den 17en November en
daarop aanstonds in handen gesteld van den Directeur van
Gemeentewerken, die den 20en November zijn advies uitbracht.
En de commissie van fabricage, aanstonds omtrent dit advies
gehoord, berichtte ons den 27en November, dat zij door de
verstrekte inlichtingen bevredigd was en met den Directeur
van oordeel was, dat de plannen thans aan Uwe Vergadering
ter goedkeuring konden worden aangeboden. Eerst den len
December kon echter het advies van den Directeur in onze
vergadering behandeld worden, daar onze vergadering van den
27en November wegens de afwezigheid van 3 leden niet tot
eene beslissing gerechtigd was.
Blijkt dus reeds uit bovenstaande uiteenzetting, dat de ken
nisneming en behandeling van de plannen der Duinwater
maatschappij geregeld en zonder tijdverlies heeft plaats ge
grepen, wanneer Uwe Vergadering van den geheelen inhoud
der door den Directeur van Gemeentewerken uitgebrachte rap
porten en van de dientengevolge gevoerde correspondentie heelt
kennis genomen, dan zal zij, verre van ons een trage behan
deling dezer zaken te verwijten, veeleer zich met ons college
verbazen, dat de Directeur van Gemeentewerken in een tijd,
waarin hij reeds met zoo vele en velerlei werkzaamheden over
stelpt is, betrekkelijk zoo spoedig omtrent een zoo gewichtige
zaak zoo degelijke adviezen heeft kunnen uitbrengen. Indien dan
ook de heer Bosch meent te moeten verklaren, dat hij volstrekt
niet de verantwoordelijkheid voor dezen gang van zaken en
de mogelijk daaruit voortvloeiende gevolgen voor zijne rekening
kan nemen, dan antwoorden wij daarop, dat dat ook volmaakt
onnoodig is. Wij zijn gaarne bereid die verantwoordelijkheid
zelf te dragen en willen alleen opmerkendat indien wat de
heer Bosch vreest, bij niet zeer snel handelen de volgende
zomer ons weder voor watergebrek zou kunnen plaatsendit
dan niet zoo zeer daar van het gevolg isdat ons college een
tijdvak van 3 a 4 maanden heeft noodig gehad om de inge
diende plannen behoorlijk te onderzoeken, alvorens ze bij Uwe
Vergadering in te dienen, dan wel daarvan, dat de maatschappij
langer dan een jaar heeft gewacht alvorens die plannen, en
dan nog zeer onvoldoende toegelicht, aan LNve Vergadering
ter goedkeuring aan te bieden.
Trouwens het komt ons dan ook voor, dat het verwijt van
den heer Bosch in hoofdzaak daaraan moet worden toege
schreven, dat hij zich niet voldoende heeft ingedacht in de
wijze van werken in eene groote gemeente en deze werkwijze
te veel op een lijn heeft gesteld met die van een partifculier.
Kan deze, zoodra hij meent voldoende te zijn ingelicht, geheel
zelfstandig en onafhankelijk zijn beslissing nemen, de gemeente
moet, om een zaak tot oplossing te brengen, in den regel een zoo
langen weg volgen, dat misschien wel de degelijkheid van het
onderzoek, maar zeker niet de snelheid van afdoening daar
door bevorderd wordt. 7 r t
In de tweede plaats laat naar de meening van den heer.
Bosch de verhouding van den commissaris der gemeente bij
de Leidsche Duinwatermaatschappij tegenover Burgemeester
en Wethouders te wenschen over: Terwijl, hij toch van de
zijde "van 'Commissarissen-ën~ van de Directie alle mogelijke
voorlichting kreeg, terwijl de gewone loopende zaken met zijne
medewerking werden afgedaan, terwijl de uitbreidingsplannen
met alle mogelijke accessoria hem werden voorgelegd en toe
gelicht, de werken zelve in Katwijk hem werden getoond en
verklaard, de boeken hem ter inzage werden verstrekt en de
met ons college gevoerde correspondentie hem werd getoond,
vernam hij van ons college zelf gedurende al dien tijd niets
en moest hij eerst van de Directie vernemen, dat door ons
om nadere inlichtingen was gevraagd.
Wij zouden geneigd zijn te vragen of de heer Bosch het
dan natuurlijker had gevonden, indien de andere commissarissen
en de Directie den Presidenf-Commissaris de noodige voor
lichting hadden onthouden, indien de vergaderingen buiten
den President om hadden plaats gehad, indien hem de plannen
niet waren verklaardde werken niet getoondde boeken en
de correspondentie niet ter inzage verstrekt.
De commissaris der gemeente vernam al dien tijd van het
Dagelijksch Bestuur niets. Neen, natuurlijk niet, omdat sinds
de benoeming van den heer Bosch tot commissaris der gemeente
nog geene onderhandelingen tusschen de maatschappij en de
gemeente hebben plaats gehad, waaromtrent Burg. en Weth.
aan de voorlichting van den commissaris behoefte hadden.
Wij mochten toch verwachten, dat de ingediende uitbreidings
plannen met voorkennis van den president-commissaris waren
ingediend. Trouwens dat die plannen den heer Bosch niet
alleen bekend waren maar ook zijn volkomen instemming
wegdroegen, werd ons bij de indiening door de Directie uit
drukkelijk namens den heer Bosch zei ven verzekerd. En de
door ons omtrent die plannen gevraagde nadere inlichtingen
waren van zuiver technischen aard en moesten natuurlijk
den President-Commissaris onder de oogen komen, ook zonder
dat zij hem vooraf van onzentwege waren ter inzage ver
strekt. Ware dit niet het geval, de wijze van behandeling
der zaken bij de Duinwatermaatscbappij zou op een zeer
eigenaardige verhouding tusschen de Directie en den Presi
dent-commissaris heenwijzen. Trouwens, dat wij in dezen goed
geoordeeld hadden, blijkt volkomen uit het door den heer
Bosch zeiven medegedeelde.
Het komt ons dan ook voor, dat het geheele tweede ge
deelte van de interpellatie van den heer Bosch duidelijk aan
toont dat deze zich geen juist begrip heeft gevormd van de
taak van den commissaris der gemeente bij de Duinwater
maatschappij. De heer Bosch gevoelt zich miskend, acht
zich bij de voorloopige behandeling der uitbreidingsplannen
voorbijgegaanmeent dat Burg. en Weth. hem hier of daar
over hadden moeten hooren, hem omtrent dit of dat punt
inlichtingen hadden moeten vragen. Maar indien dit zoo
is, dan is dus de heer Bosch van meening, dat ons col
lege omtrent een of ander punt niet behoorlijk was inge
licht, of dat het wenschelijk was ons meerdere gegevens
omtrent de ingediende plannen te verstrekken. Zoo ja, had
het dan niet op den weg van den commissaris der gemeente
gelegen ons uit eigen beweging die nadere inlichtingen en
die nadere gegevens te verstrekken? De heer Bosch echter
schijnt van meening te zijn dat de commissaris der gemeente
tegenover het Dagelijksch Bestuur een volkomen lijdelijk
standpunt moet innemen, eerst moet spreken, wanneer hem