408
DONDERDAG 20 NOVEMBER 1902.
als de Hollandsche Spoor afreed op de Breestraaat. Hij heeft
ook de tram vergeleken met den spoortrein. Nu kwam het
onwillekeurig bij mij op dat, waar men zijn toevlucht neemt
tot het maken van zulke overdreven vergelijkingen, men zich
in zijn argumenten toch wel zeer zwak moet gevoelen.
De heer van Hoeken vraagt inlichtingen betreffende de rails.
Die zullen loopen langs het troittoir bij het hek van de
Kweekschool; de tram blijft dan voor de Kweekschool staan
en daar kunnen dan de passagiers er in gaan zitten.
Nu gevoel ik iets voor het bezwaar van den heer A. J. van
Hoeken betreffende de waterkraan, en daarom doe ik de toe
zegging, dat als het voorstel wordt aangenomen, in overweging
zal worden gegeven dat de watervoorziening zal blijven plaats
hebben waar dat tegenwoordig geschiedt. De vrees voor sintels
en vuil mag overdreven worden genoemd. Waar Burg. en Weth.
volkomen de bevoegdheid hebben om te zorgen dat het daar
geen vuile boe' wordt, is dit eeti kwestie van politiezorg. Wij
gevoelen evenveel als anderen voor de reinheid van dat stads
gedeelte en zullen er op aandringen dat de watervulling niet
daar zal geschieden.
De heer Fockema Andreae: M. de V. Ik moet bekennen
de retroacta van deze zaak niet geheel te hebben nagegaan,
maar als mijn memorie mij niet bedriegt is vroeger niet een
verzoek behandeld om de tram door te trekken tot de Var
kenmarkt, maar tot de Kweekschool. U zegt, dat ik over
dreven argumenten gebruik, maar die argumenten zijn zoo
overdreven niet. Juridisch mag een tram een trein worden
genoemd, want het is uitgemaakt dat een alleenloopende
locomotief ook een trein is. Ik denk aan het verschil tusschen
een paardentram of electrische tram en een reeks wagens;
dit laatste is een sta-in-den-weg. Ik ben niet zoo heel serieus
geweest bij mijn vergelijking met het afrijden van de Hol
landsche spoor van af de Breestraatdat is waarik heb alleen
willen zeggen dat het gemak van den reiziger alleen niet
mag beslissenniet tot ongemak voor het andere publiek mag
leiden. Het komt mij voor dat die tram, die daar zal blijven
staan op dat mooie hoekje van de stad, een geweldige sta-
in-den-weg zal zijn en tot ontsiering leiden. En nu kan men
verordenen wat men wilmaar men behoeft maar te zien
hoe het er uitziet bij de ambachtsschool. Hier zal het niet zoo
erg zijn, maar toch erg genoeg. U zegt, dat men toch niet
kan vergen, dat de maatschappij een wachthuisje maakt
vóór de brug. Maar dat zou toch minder kosten dan het verlengen
van de lijn. Wat de directie aanvoertdat het vreemdelingen
verkeer er door zal worden bevorderd en dat dit in het economisch
belang van Leiden is, ik geloof niet dat er iemand meer in
de stad zal komenomdat men een paar pas verder zal kunnen
rijden.
De argumenten, die ik gehoord heb, hebben mij niet over
tuigd. Wil de maatschappij iets doen voor hen, die in wind
en regen voor de brug moeten wachten, laat zij dan daar
een wachthuisje maken.
De Voorzitter. Ik wil nog met een enkel woord hierop
antwoorden. De heer Fockema Andreae zegt, dat de verlenging
van de lijn het vreemdelingenverkeer niet zal bevorderen.
Mij dunkt echter, dat de beste beoordeelaar in deze de maat
schappij zelve is, en waar deze zooveel kosten wil maken,
meen ik dat daaruit blijkt, dat de maatschappij verwacht,
dat het vervoer op die lijn er zeer door bevorderd zal worden.
Ik zou dus juist zeggendat de heer Fockema Andreae, als
Voorzitter van de Vereeniging tot bevordering van vreemde
lingenverkeer, vóór deze verlenging moest zijn.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Op dit persoonlijke
argument moet ik u antwoordendat ik hier niet zit en mag
zitten als Voorzitter van de Vereeniging tot bevordering
van vreemdelingenverkeer, rnaar als vertegenwoordiger van
de Leidsche burgerij, en als zoodanig moet voorstaan wat het
meest in het belang van de burgerij en de stad Leiden is.
De heer van Dissel. M. d. V. Behalve de reeds genoemde
bezwaren vind ik nog een bezwaar, dat wij van den nu mooien
breeden weg zullen afnemen een dubbel spoor met tusschen-
ruimte en dat degenen, die per rijtuig den weg naar de Vink
opgaan, de rails, die zeer schuin in den weg liggen, altijd
moeten overgaan. Wanneer ik tegen elkaar opweeg de voor-
deelen en de nadeelen, dan eiken ik dat er eenig voordeel
is voor de tramreizigers, maar aan den anderen kant. is er
nadeel voor ieder ander, die niet met de tram gaat en aldaar
woont of passeert. En als ik reken dat er op de 4000 die
van den weg gebruik maken, misschien één tramreiziger is,
dan is het voordeel voor 4 per mille en het nadeel voor
999 van de 4000. Ik vind het niet verstandig daartoe mee
te werken en zal dus stemmen tegen dit voorstel.
De heer A. J. van Hoeken J.J.zn. M. de V. Ik dank u
voor uw toezegging dat u rekening zult houden met mijn
bezwaar, betreffende de waterkraan. Maar dat mijn bezwaar
van het vuil overdreven zou zijn, geef ik niet toe. Ik roep
mij hierbij voor den geest den toestand zooals die jarenlang
bestaan heeft aan het eind van den Stationsweg, omdat wTij
daar iets hebben gehad zooals nu hier in het leven zal worden
geroepen. Daar had steeds het overladen plaats van kleine
voorwerpen, en de weg was geregeld versperd. Nu zullen
Burg. en Weth. daarop laten toezien, en ik vind dat voor
nemen zeer prijzenswaardig, maar daaraan is toch op den
duur niet de hand te houden. Van lieverlede wordt de straat
daar zeer vuil. Nu mag men zeggen, dat daar alleen zeer
lichte voorwerpen zullen mogen worden overgeladen, doch
men zal toch moeten .gedoogen, dat als daar de tram stil
staat, de wagens van het Hollandsche spoor en van Van
Gend Loos en anderen daar overladen. Op dien grond
kan ik mij met het voorstel niet vereenigen.
De Voorzitter. Ik wil nog een poging doen, om den heer
van Hoeken te bevredigen. Zijn vergelijking toch met den
Stationsweg gaat niet op. Daar stonden 2 trams en was een
zeer sterk verkeer, en toen is indertijd geklaagd over ver
sperring en onreinheid van den weg. Maar dat behoeft hier
niet. En waar de heer van Hoeken de verwachting uitspreekt,
dat daar de hand niet aan zal worden gehouden, wil ik hem
vragen, waarvoor anders de boetebepaling dient. Die is niet
alleen om bang te maken, maar zal ook worden toegepast.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. M. d. V. Ik geloof dat u
zich vergist. Op het eind van den Stationsweg stond maar één
tram, die van de N. en Z. Holl. stoomtramweg Maatschappij,
deze is het welke ik bedoel en daar komt het op aan; de
andere de Rijnl. tram staat bezijden voor den overweg
en geeft geen aanleiding tot versperring. Waar u zegt, dat
de boetebepaling zal worden toegepast, betwijfel ik dat niet,
maar Burg. en Weth. zullen toch niet kunnen maken dat de
toestand zoo rein blijft als die tot heden is. Olie, sintels en asch
zullen de straat op den duur verontreinigen tegen alle boete
bepalingen in.
De heer Hasselbacii. M. de V. Ik geloof, dat de vuile boel
te veel geteekend wordt met een zwarte kool. Ik heb de tram
heel dikwijls in den Haag zien aankomen, maar heb daar
nooit een vuile boel gezien; er liggen daar geen sintels, de
straat is evenals waar de tram niet rijdt.
De heer de Lange. M. de V. Ik heb het nooit een zaak
van veel beteekenis geacht, doch begin er nu bepaald bezwaar
tegen te krijgen, om tot de wijziging mede te werken. Ik heb
straks vernomen, dat u er toe wilt medewerken om te maken,
dat de locomotief geen water zal innemen voor de kweek
school. Dit zal ten gevolge hebbendat de locomotief dik
wijls dat kleine eindje tusschen de Kweekschool en de Am
bachtsschool heen en weer zal rijden. Dit verhoogt de bezwaren,
waardoor voor- en nadeelen m. i. tegen elkander opwegen
waarom ik er voor ben den toestand maar te laten zooals
die is.
De Voorzitter. De bezwaren worden erg breed uitgemeten.
In andere plaatsen, met stoomtrammen in de stad, bemerkt
men niets van hetgeen hier wordt gevreesd. Als het blijkt,
dat er overwegend bezwaar is tegen het innemen van water
bij de ambachtsschool, zal een andere plaats worden aan
gewezen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burg. en Weth., om de vergunning onder
de voorgestelde voorwaarden te verleenen, wordt in stemming
gebracht en met 46 teen 42 stemmen aangenomen.
Voor stemmen de heeren: Timp, Pera, van Hamel,
Drucker, van Lidth de Jeude, P. J. Driessen, Bots, van Tol,
Kaiser, Sijtsma, Witmans, Aalberse, Hasselbach, Dekhuyzen,
Kerstens en Juta.
Tegen stemmen de heerende LangeFockema
Andrese, P. J. Mulder, Kroon, de Goeje, van Dissel, Bosch,
A. Mulder, A. J. van Hoeken J.J.zn. Zaaijer, de Vries en
P. J. van floeken.
XXII. Vaststelling van de voorwaarden van opneming en
verpleging van lijders in het Sanatorium voor zenuwlijders
»Rhijn geest" te Oegstgeest.
(Zie Ing. St. n<>. 282).
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
De artt. 4 16 en daarna de verordening in haar geheel
worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming vastgesteld.
XXIII. Vaststelling van de verordening op den invoer, het
vervoer, den doorvoer, de keuring van vee en vleesch en
den handel in vleesch in de gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 285).
De heer Pera. M. de V. Ik zou wenschen voor te stellen
de behandeling van dit punt aan te houden tot de volgende