168 In deze verordeningen wordt naast die van andere belastingen, welke voor door de gemeente bewezen diensten verschuldigd zijn, ook geregeld de heffing en invordering der belasting, verschuldigd voor het keuren van vee en vleesch. Bij het in werking treden dezer verordeningen zullen dus de verorde ningen van den 6en Juli 1899 (Gem.Blad n°. 22) «regelende de heffing en invordering van een keurloon van vee en vleesch te loeiden" komen te vervallen. De concept-verordeningen zijn door ons in handen gesteld van de commissie van financiëndie zich met haren inhoud volkomen kan vereenigen. Ook de commissie voor de huis houdelijke verordeningen heeft ons op ons verzoek hare meening omtrent de voorgedragen regeling kenbaar gemaakt. Hoewel toch het ontwerpen van en adviseeren omtrent belasting-ver ordeningen bij de verordening, regelende den werkkring dier commissie, uitdrukkelijk van hare werkzaamheid is uitgezon derd, meenden wij toch goed te doen, wegens het nauw ver band tusschen de verschillende verordeningen betreffende het Openbaar Slachthuis bestaande, haar uit te noodigen ook omtrent deze regeling haar oordeel uit te spreken. Van het welwillend verstrekte advies werd dan ook een dankbaar ge bruik gemaakt. Ter nadere toelichting der voorgedragen verordeningen wenschen wij het volgende op te merken. Bij de bepaling der verschillende tarieven moest vóór alles ons streven zijn er voor te zorgen, dat de uitgaven ten behoeve van het openbaar slachthuis door de daar ontvangen gelden volkomen zouden worden gedekt, zonder nochthans, voor zooveel enkele der voorgestelde belastingen betreft, in conflict te komen met het bepaalde bij art. 251 der gemeentewet, dat rechten en loonen en andere gelden, in art. 238 dier wet bedoeld, ter zake van het gebruik of genot van openbare werken en in richtingen, waarvan het gebruik bij de wet of verordening is voorgeschreven, tot geen hooger bedrag mogen geheven wor den, dan vereischt wordt tot dekking van de ten laste der gemeente komende kosten van die werken of inrichtingen. Van den anderen kant evenwel moest er voor gezorgd wor den, dat de hier gevorderde rechten niet of althans niet be langrijk hooger zouden zijn dan die, welke in andere gemeenten, waar in de laatste jaren slachthuizen zijn opgericht, voor gelijksoortige diensten worden geheven. Vandaar dat door ons bij de samenstelling der Leidsche verordening met de slacht huistarieven in Groningen, Utrecht, Nijmegen en Maastricht nauwlettend werd rekening gehouden ln hoofdzaak zijn dan ook de hier voorgestelde tarieven met de daar gevorderde in overeenstemming, al zijn kleinere afwijkingen, nu eens in den eenen, dan weer in den anderen zinnatuurlijk niet uitgesloten. Wat rui den in de eerste plaats gestelden eisch betreft «zoodanige inrichting der tarieven, dat ontvangsten en uit gaven van het slachthuis nagenoeg tegen elkander opwegen" het behoeft wel geen betoogdat volkomen naleving van dien eisch onmogelijk is, zoolang ook nog zelfs niet op de uitkomsten van een eerste exploitatiejaar kan worden ge wezen. De huishouding van een openbaar slachthuis is zoo omvangrijkomtrent de verschillende onderdeelen daarvan bestaat nog zooveel onzekerheid, dat zoo ergens, zeker hier kan worden gesproken van een raming in den meest eigen lijken zin van het woord. Dit neemt intusschen niet weg, dat wij goede gronden hebben om te verwachtendat al moge ook de rekening ten aanzien van verschillende onderdeelen meer of minder van die raming afwijken, toch de hierbij overgelegde staat van ontvangsten en uitgaven voor het jaar 1903, gerekend over een vol jaar, wat de eindcijfers betreft, niet zoo heel veel met de werkelijke uitkomsten zal verschil len. De ontvangsten zijn gebaseerd op de in deze verordening voorgestelde tarievende uitgavenvoor zooveel de sala rissen betreft, op de reeds door Uwe Vergadering vastge stelde verordening regelende het beheer van het openbaar slachthuis enz. van den l8en September j. 1. (Ingek. St n°. 202), terwijl eindelijk de cijfers aangevende de getallen van het ter slachting en keuring aangeboden vee en de hoeveel heden van het ter keuring aangeboden vleesch, aan het jaarverslag over het jaar 1901 zijn ontleend. Voorts is in den staat rekening gehouden met de rente en aflossing van het stichtingskapitaal, groot 436.860.—. De rente is uitgetrokken op 3 7 overeenkomende met de werkelijk betaalde rente, aan gezien de 31/2 's leening tegen den koers van 94 1/a °/0 werd gesloten, terwijl voor aflossing 1I» werd in rekening ge bracht in overeenstemming met uw vroeger te dier zake genomen besluit. Van de waarde van het land is uit den aard der zaak alleen de rente in rekening gebracht, aange zien aflossing hierbij niet in aanmerking komt. Uit den staat zal u voorts blijken dat volgens de raming de uitgaven de inkomsten in het eerste jaar zullen over schrijden met circa 700.Een bezwaar kan dit evenwel niet zijnomdat verschillende bronnen van inkomstenmet name het koelhuis, in latere jaren uit den aard der zaak rui mer zullen vloeien, dan men in het eerste jaar mag ver wachten. Daarbij verlieze men niet uit het oog, dat de tot dusver op de begrooting voorkomende kosten der vee- en vleeschkeuring, per saldo ƒ2200.bedragende, in de toe komst zullen worden bespaard. Thans tot de artikelsgewijze behandeling der verordening overgaande merken wij nog het volgende op. Bij de omschrijving der verschillende tarieven in art. 2 treffen wij sub I allereerst de stalgelden aan. Bij de bepaling van het stalgeld wordt er rekening mee gehouden of de dieren al dan niet gevoederd worden. Dit is noodig omdat sommige vleeschverkoopers wel, andere geen voeder voor hunne dieren willen hebben, terwijl ook de duur van het verblijf in de stallen daarop van invloed kan zijn Voorts is bepaalddat voor dierenwelke in het slachthuis overnachten en niet gevoederd wordenhet etmaalwaarvoor de belasting verschuldigd is, eerst ingaat des avonds en niet dadelijk bij de plaatsing van de dieren in de stallen. Wij vertrouwen, dat op die wijze het gebruik der stallen zal worden bevor derd. Dat voor dieren, welke ongeslacht weder worden weg gevoerd, het dubbele tarief verschuldigd is, schijnt niet meer dan billijk. Overigens zijn de stalgelden niet hoog gesteld, omdat waar het gebruik maken der stallen facultatief is, te hooge stalgelden van het gebruik daarvan zouden weerhouden. De sub II aangegeven slachtloonen behoeven een eenigszins uitvoeriger toelichting. Bij een oppervlakkige beschouwing toch heeft het allen schijn, alsof de thans voorgedragen loonen hooger zijn, dan die welke in onze Memorie van Antwoord van 14 Juli 1900 op het verslag van het verhan delde in de secties Uwer Vergadering werden genoemd. Terwijl toch volgens de thans ingediende verordening moet worden betaaldvoor een rundenz. 3.voor een vet kalf, enz. 1.75; voor een graskalf 1.50; voor een varken 1.80; voor een schaap enz 0.80 en voor een geit, enz. 0.40, bedroegen die rechten in de memorie van antwoord resp. f 2.90; 1.50; 1.50; 1.60; 0.70 en 0.20 0.30) terwijl voor een paard ook daar 3.was gerekend. Schijnt dus de verordening eene verhooging mee te brengen, in werkelijkheid echter is het eene verlaging. Immers terwijl in de memorie van antwoord naast de slachtgelden nog eens afzon derlijk de keurloonen werden genoemd tot een gezamenlijk bedrag van 3764.zijn in de thans voorgestelde slacht gelden ook de keurloonenzoowel die vóór als na de slachting verschuldigd, begrepen. En waar nu die keurloonen krachtens de verordening van 6 Juli 1899 bedragen, voor een rund en paard ƒ0.40; voor een vet of graskalf 0.20; voor een nuchter kalf ƒ0.10; voor een varken 0.30; voor een schaap 0.10 en voor een geit 0.06, zoo blijkt dat volgens het door ons bij de memorie van antwoord gesteld tarief zou moeten betaald worden voor het slachten met inbegrip der keuring vóór en na de slachting, voor een rund ƒ3.30; voor een paard 3.40; voor een vet en voor een graskalf 1.70; voor een varken 1.90; voor een schaap 0.80; voor een geit 0.26 en voor een nuchter kalf 0.40. Vergelijkt men nu deze cijfers met de in de verordening genoemde, dan zien wij dat het thans voorgestelde tarief voor runderen 0.30; voor paarden 0.40; voor glaskalveren ƒ0.20 en voor varkens ƒ0.10 lager is, dan het destijds toegepaste, terwijl alleen het voor vette kalveren en voor geiten verschuldigde recht een verhooging heeft ondergaan, resp. van ƒ0.05en van ƒ0.14. Thans behoort dus nog te worden verklaard, waarom wij meenden tot deze verlaging te moeten overgaan. Vooraf echter ga de opmerking dat de slacht- en keurloonen thans in de verordening in één tarief zijn samengevoegd in navolging van andere gemeenten. Waar toch alle vee, dat geslacht wordt, zoowel vóór als na de slachting gekeurd wordt, was het voor de administratie veel eenvoudiger beide loonen in één tarief samen te vatten, terwijl dit bovendien veel gemakkelijker is voor hendie de belasting moeten betalen. Ook de verlaging nu der loonen voor runderen, paarden, graskalveren en var kens is door ons naar het voorboeld van andere gemeenten voorgesteld. Het kwam ons toch allerminst wenschelijk voor, dat die loonen hier belangrijk hooger zouden zijn dan b.v. in Gro ningen en Nijmegen. Daarentegen is het tarief voor vette kal veren met 0.05 verhoogd, omdat voor een vet kalf meer betaald moet worden dan voor een graskalf, terwijl de ver hooging van het loon voor geiten met ƒ0.14 hare verklaring vindt in het feit, dat de vergoeding voor het gebruik van het slachthuis voor een geit ten minste evenveel behoort te be dragen als die voor een nuchter kalf. Dat deze verlaging van het tarief voor het groot vee kon worden ingevoerd zonder de exploitatierekening in gevaar te brengen, wordt, behalve door de voorgestelde verhooging van het tarief voor vette kalveren en geiten, verklaard door eene verhooging van het tarief voor het keuren van ingevoerd vleesch, waarop wij straks onder X en XI nader zullen terug komen. Sub III is een afzonderlijk tarief opgenomen voor dieren, welke voor export geslacht worden. Om twee redenen kan dit tarief wat lager zijn, dan dat sub II vermeld. In de eerste

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 2