GEMEENTERAAD VIN LEIDEN.
IGL
IN«EK»1IEN STUKKEN.
N°. 285. Leiden, 13 November 1902.
Tengevolge van de oprichting van het openbaar slachthuis
en, in verband daarmede, de verplaatsing van het keurlokaal
naar het terrein aan den Maresingel, zal de verordening van
den 8en November 1894 »op den invoer, het vervoer, en de
keuring van vee en vleesch en den handel in vleesch in de
gemeente Leiden" op verschillende punten moeten worden
gewijzigd.
Het scheen ons wenschelijk van deze gelegenheid gebruik
te maken om tevens in verschillende leemten der bestaande
verordening te voorzien.
Vandaar, dat door ons in overleg met den benoemden Direc
teur van het Openbaar Slachthuis een geheel nieuwe regeling
werd ontworpen, bestemd om de verordening van 1894 in haar
geheel te vervangen.
Deze concept-regeling werd in handen gesteld van de com
missie voor de strafverordeningen en met de door haar ge
maakte opmerkingen in het u thans ter vaststelling aangeboden
ontwerp rekening gehouden.
Slechts enkele der voorgestelde bepalingen behoeven, naar
het ons voorkomt, eenige nadere toelichting.
Ter voorkoming van moeielijkheden in de toepassing is
thans in art. 1 afzonderlijk aangegevenwat volgens de ver
ordening onder »versch vleesch", wat onder «toebereid vleesch"
moet worden verstaan. Daaruit blijkt dan tevens, dat vleesch,
dat alleen door afkoeling, in het slachthuis of elders, ver
duurzaamd is, daarom nog niet onder toebereid vleesch be
hoort te worden gerangschikt.
Voorts was het wenschelijk eene nadere definitie te geven
van het woord «vleeschverkooper", omdat niet ieder, die wel,
eens vleesch verkoopt, in den zin der verordening als zoo-
denig kan worden beschouwd.
De artikelen 2, 3 en 4 regelen thans meer uitvoerig, dan
dit in de bestaande verordening het geval was (artt. 2 en 3),
den invoer van ziek vee. Het is van het grootste belang,
zoowel voor de reputatie der Leidsche veemarkt als voor
de hygiène, dat ziek vee zooveel mogelijk uit de gemeente
wordt geweerd. Van daar dan ook dat dë invoer van ziek
vee, met de bedoeling om het in Leiden te slachten of te
verhandelen, zooveel mogelijk moet worden tegengegaan.
Wel bepaalt art. 42 der marktverordening reeds thans, dat
men geen ziek vee ter markt mag brengen of hebben, maar
daarmede was de invoer van ziek vee, met de bedoeling
om dit elders dan op de markt te verhandelennog niet
verboden. In de thans voorgedragen bepalingen wordt dit
onderwerp afdoende geregeld. Is het vee eenmaal ingevoerd
dan moet, vooral met het oog op besmettelijke ziekten, een
nauwkeurig onderzoek plaats hebben. Alleen, wanneer dit
zonder eenig gevaar kan geschieden, moet het vee of het daar
van afkomstige vleesch worden teruggegeven.
In de artikelen 5 tot 14, welke over invoer en vervoer
van vleesch handelen is thans ook de «doorvoer" geregeld.
In de bestaande verordening is omtrent «doorvoer" niets
bepaald. Meermalen heeft deze leemte tot moeielijk heden aan
leiding gegeven.
In art. 6 zijn, in verband met de verplaatsing van het
keurlokaal, de wegen gewijzigd, waarlangs vleesch mag
worden ingevoerd. Art. 8 geeft thans meer waarborgen dan
de bestaande verordening, dat van de aan particulieren
verleende vrijstelling om vleesch in te voeren, door vleesch-
verkoopers geen misbruik kan worden gemaakt om van het
invoeren en afleveren van ongekeurd vleesch hun bedrijf te
maken.
Nieuw is ook de uitzonderingsbepaling in het 2e lid van
art. 9. Aangezien bij uit Engeland ingevoerde slachtpaarden
vrij veel gevallen van malleus (kwade droes) werden gecon
stateerd, werd vóór eenige jaren bij ministerieele beschikking
bepaald, dat uit Engeland afkomstige slachtpaarden te Rot
terdam of te Amsterdam moeten worden geslacht. Nu moeten
ten behoeve van de keuring aldaar de in art. 9 sub. a aan
gegeven deelen van het vleesch worden afgesneden. Werd
dus ten aanzien van die dieren geen uitzondering op het in
art. 9 sub. a bepaalde toegestaan, dan zou dat vleesch hier
ter stede in het geheel niet kunnen worden ingevoerd.
Wij vertrouwen intusschen, dat de ministerindien eenmaal
het slachthuis hier geopend is, bereid zal worden gevonden
om het vervoer der voor Leiden bestemde paarden rechtstreeks
per spoor van Rotterdam naar het slachthuis alhier toe te
staan. Dan zal dus van deze uitzonderingsbepaling geen
gebruik meer behoeven te worden gemaakt.
In art. 10 wordt meer speciaal de doorvoer geregeld. Meer
malen werd de «doorvoer" verzocht van vleesch, dat men
wegens het ontbreken der in art. 9 genoemde deelen, in Leiden
niet ter keuring kon aanbieden. Dat vleesch was dan bestemd
voor andere gemeenten. Aangezien evenwel «doorvoer" zonder
«invoer" niet mogelijk was kon aan dat verzoek niet worden
voldaan, waardoor de vervoerders genoodzaakt werden het
vleesch, dikwijls langs zeer groote omwegen, buiten onze
gemeente om naar de plaats van bestemming te voeren. Thans
is die doorvoer, maar onder de noodige waarborgen, mogelijk
gemaakt. In de eerste plaats zal dat vleesch moeten worden
gekeurd en in de tweede plaats zal het, ook bij goedkeuring,
toch onmiddellijk onder politietoezicht uit de gemeente moeten
worden gebracht. Dit is daarom noodigomdatook al wordt
dat vleesch goedgekeurd, die keuring, wegens het ontbreken
der vereischte deelen toch nooit de zekerheid kan verschaffen,
die men met de Leidsche keuring beoogt.
Nieuw is ook weder de bepaling van art. 13. Bij de behan
deling van ons voorstel tot oprichting van een openbaar
slachthuis in de secties van den gemeenteraad werd er reeds
op gewezendat men ook het gebruik yan bepaalde voer
tuigen voor het vervoer van het. vleesch naar de verkoop
lokalen zou moeten voorschrijven, ten einde te voorkomen
dat het vleesch ten gevolge van het vervoer tot bederf zou
overgaan. En in ons antwoord deelden wij mede, dat de
Raad zonder twijfel van zijne bevoegdheid om dit vervoer
te regelen zou moeten gebruik maken, indien dit in het be
lang van de gezondheid der ingezetenen noodig bleek. Van
daar de thans voorgestelde bepaling, waarmede, naar wij
meenenvoorloopig kan worden volstaan.
Ten einde ongeoorloofde verruiling van vee te voorkomen
bepaalt thans art. 16 dat de merken zullen worden verwijderd
wanneer een goedgekeurd dier ongeslacht van het slachthuis
wordt weggevoerd. Art. 17 waarborgt een nauwkeurige con
trole van afgekeurd vee; art. 18 strekt om een overhaast of
onnauwkeurig onderzoek te voorkomen.
In de artt. 1931 zijn de bepalingen der bestaande veror
dening in hoofdzaak behouden. Art. 22 bevat evenwel een
nieuwe bepaling, welke den Directeur de bevoegdheid geeft voor
export bestemd vleesch van de voorgeschreven stempeling
vrij te stellen. Dit is noodig omdat gestempeld vleesch door
den buitenlandschen handel veelal geweigerd wordt.
Ook de bepalingen van de 4e paragraaf komen in hoofd
zaak met de overeenkomstige bepalingen der oude verordening
overeen. Alleen de nieuwe bepalingen van de artt. 38 en 39
behoeven nog nadere toelichting.
Ten einde moeielijkheden in de uitvoering te voorkomen
was het noodig in art. 38 uitdrukkelijk te bepalendat afge
keurd vleesch vernietigd of onschadelijk gemaakt kan worden,
zonder dat de eigenaar of belanghebbende recht heeft op
schadevergoeding. In vele gevallen toch kan alleen door vol
strekte vernietiging van afgekeurd vleesch het daaruit voort
spruitende gevaar worden voorkomen.
Dit neemt intusschen niet weg dat er ook gevallen zijn
waarin het vleesch ten behoeve der volksgezondheid moet
worden afgekeurd, maar niettemin, indien het slechts vooraf
aan een bepaalde bewerking wordt onderworpen, zonder
gevaar voor de menschelijke gezondheid voor de consumptie
behouden kan blijven. Inzonderheid is dit het geval met het
vleesch, afkomstig van tuberculeuze dieren. Indien dit vleesch
slechts behoorlijk wordt gesteriliseerd is het nog zeer goed
voor menschelijk gebruik geschikt. En waar nu vooral in
Leiden betrekkelijk veel tuberculeuze dieren worden geslacht
was het voor den handel en de vleeschverkoopers van
het grootste belang dat de gelegenheid om tuberculeus
vleesch te steriliseeren aan het openbaar slachthuis geopend
werd. Van daar dan ook de bepalingen, thans in het 2e en
3e lid van art. 38 opgenomen.
Dan zijn er nog gevallen denkbaar (ook bij tuberculose),
waarin sterilisatie niet bepaald noodzakelijk, maar niettemin
toezicht op den verkoop van overigens goedgekeurd, maar
toch van zieke dieren afkomstig vleesch hoogst gewenscht
is. Daarom moet dergelijk vleesch niet door de vleeschver
koopers in de stad maar aan het slachthuis zelve verkocht
worden. De mogelijkheid daartoe opent het nieuwe artikel 39,
waarin wij een regeling aantreffen, die eenigszins aan die
van de Duitsche Freibanken doet denken: verkooplokalen,
waarin minderwaardig vleesch onder toezicht der directie ver
kocht wordt.
Ook in de bestaande verordening treffen wij reeds bepalingen
over den verkoop van tuberculeus vleesch aan, met name in
art. 24. De daar voorkomende regeling heeft echter niet tot
de gewenschte resultaten geleid. Met vertrouwen mag van
de thans voorgestelde bepalingen een betere uitkomst worden
verwacht.
Wij merken ten slotte nog op dat de bepalingen omtrent
een eventueele herkeuring uit deze verordening zijn ver
dwenen. Wij wenschen alsnog nader te overwegen in hoe
verre bestendiging der bestaande regeling wenschelijk is en
zullen te zijner tijd de uitkomsten van ons onderzoek in een
nader voorstel aan Uwe Vergadering belichamen,