DONDERDAG 23 OCTOBER 1902.
149
Art. 21 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De art. 2228 worden achtereenvolgens zonder beraadsla
ging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 29, luidende:
De assistent van den hoogleeraar in de psychiatrie wordt
huiten bezwaar van de gemeentekas aangesteld tot geneesheer
van het krankzinnigengesticht s>Endegeest
De heer Zaaijer. Ik heb in de toelichting tot het voorstel
van Burg. en Weth. omtrent dit huishoudelijk reglement eene
uiteenzetting gezien van de redenendie Burg. en Weth. hebben
geleid tot afwijking van het voorstel van de Commissie daar
omtrent. In het voorstel van de Commissie was n. 1. niet alleen
opgenomen: »de assistent van den hoogleeraar in de psychi
atrie," maar ook de uitwonende geneesheer op Rhijngeest.
Nu wensch ik hier de redenen mede te deelen, waarom de
Commissie daarop gestaan heeft, zonder te treden in eene
beoordeeling van de qualiücatie, die de steller van het rap
port hier noodig schijnt geoordeeld te hebben om ons voorstel
te bestrijden. Wij meenden n. 1. dat het noodig was dat
ook die uitwonende geneesheer speciaal werd aangesteld
tot geneesheer aan het krankzinnigengesticht »Endegeest
en wel omdat in de wet op het krankzinnigenwezen herhaal
delijk melding wordt gemaakt van werkzaamheden, die alleen
door gestichtsgeneesheeren kunnen worden verricht, zooals
het bijhouden van aanteekeningenhet teekenen van verkla
ringen, enz. Het is wel waar, dat in art. 5 van het Regle
ment op het beheer en bestuur van het gesticht wordt melding
gemaakt ook van één of meer andere geneesheerenmaar wij
wenschten allen twijfel weg te nemen, dat ook de uitwonende
geneesheer van »Rhijngeest" werkelijk moet worden beschouwd
ook door de justitiëele autoriteiten als geneesheer van het ge
sticht «Endegeest." Daarom heeft de Commissie er op gestaan
dat zulks ook in dit artikel zou worden opgenomen.
Nu acht ik het mogelijk dat Burg. en Weth. het met die
opvatting eens zijn, maar de voorkeur geven aan eene andere
wijze om dit uitdrukkelijk te bepalen. Is dit zoo, dan kan
ik mij daarmede wel vereenigen, maar is dit niet zoo, dan
zou ik mij genoopt voelen een amendement voor te stellen
om in dit artikel ook op te nemen den geneesheer speciaal
voor Rhijngeest bestemd.
De Voorzitter. Ik moet beginnen met op te komen tegen
de woorden van den heer Zaaijer, dat hij niet zou qualificeeren
de uitdrukking «onnoodig en tevens gevaarlijk" door den
steller van het rapport gebezigd, welke uitdrukking den heer
Zaaijer minder aangenaam schijnt te zijn geweest. Wie de
steller van het rapport geweest is moet buiten bespreking
blijven; Burg. en Weth., die het rapport onderteekend hebben,
nemen de volle verantwoordelijkheid voor den inhoud daarvan
op zich; zij zijn de eenige personen, die daarvoor aanspra
kelijk zijn.
En waar nu Burg. en Weth. gemeend hebben te moeten
spreken van onnoodig, daar begrijp ik niet, dat dit eenige
aanleiding kon geven tot ergernis. Wanneer men de in de
vorige raadsvergadering vastgestelde verordening op het beheer
en het bestuur onpartijdig leest, dan zal men zien dat die
verordening betrekking heeft zoowel op Rhijngeest als op
Endegeest. Al de artikelen van die verordening slaan dus, tenzij
het tegendeel uitdrukkelijk is gezegd, op beide inrichtingen.
In art. 5 van bovengenoemde verordening wordt gesproken
van den Geneesheer-Directeur. Dat is dus de Directeur van
de beide inrichtingen. In de volgende zinsnede wordt gesproken
van een of meer andere geneesheeren, dat zijn dus genees
heeren van de beide inrichtingen. Er kan absoluut geen mis
verstand daaromtrent bestaan. Bovendien in art. 22 staat, dat
de Geneesheer-Directeur met de overige geneesheeren belast
is met de verzorging enz. van het in de inrichtingen of op
de daarbij behoorende terreinen wonende personeel. Er wordt
steeds in het meervoud van inrichtingen gesproken; van
splitsing is geen sprake en misverstand kan dus ook niet
bestaan.
Maar om aan het bezwaar dat volgens Burg. en Weth.
evenwel geheel denkbeeldig is te gemoet te komen, willen
wij in de oproeping voor, en in de aanstelling van den genees
heer uitdrukkelijk vermelden, dat hij ook aangesteld is als
geneesheer voor Endegeest. Dan kan later omtrent dit punt
nooit twijfel bestaan, terwijl dan nog bovendien van zijne
aanstelling kennis zal worden gegeven aan de Inspecteurs
van het krankzinnigenwezen. Ik weet dus niet hoe er eenige
twijfel zou kunnen bestaan over de bevoegdheid om den ge
neesheer, voor Rhijngeest bestemd, ook te doen optreden in
Endegeest.
De heer Zaaijer. M. d. V. In de eerste plaats de opmerking,
dat in mijn toon over de woorden «onnoodig en gevaarlijk"
toch zeker niet van groote ergernis is gebleken; ik geloof
dat het het beste is daarover maar niet verder te spreken
U zult wel overtuigd zijn dat het zoo heel boos niet bedoeld was.
Wat de zaak zelve betreft ben ik, al wordt de bepaling niet
in het reglement opgenomen, toch voldaan, omdat nu uit de
aanstelling zal blijken, dat de geneesheer van Rhijngeest,
tevens zal zijn gestichts-geneesheer van Endegeest.
De Voorzitter. Wanneer er staat dat de geneesheer meer
in het bijzonder belast is met de behandeling van de patiënten
op Rhijngeest, is daaruit nog niet af te leiden dat hij ook niet
belast is met de behandeling der patiënten van Endegeest;
integendeel, hij is dan alleen meer bijzonder bestemd voor
Rhijngeest, zoodat daaruit volgt dat hij ook met diensten in
het andere gesticht, Endegeest, kan belast worden.
De beraadslaging wordt gesloten en art. 29 zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 30, luidende:
»De geestelijken voorzien in de godsdienstige behoeften der
verpleegden in Endegeest. Daartoe wordt door hen op den
wekelijkschen rustdag en groote kerkelijke feestdagen eene
algerneene godsdienstoefening gehouden, moeten zij de hun
aangewezen verpleegden van tijd tot tijd afzonderlijk toespreken
en zijn zij verplicht den zieken en stervenden, bij wie zij ge
roepen worden, geestelijken bijstand te verleenen.
Bij hunne toespraken tot de verpleegden moeten zij rekening
houden met den raad en de voorlichting der geneesheeren,
terwijl ieder geestelijke voorts verplicht is zich te onthouden
van bemoeiingen met verpleegden, die niet tot zijn kerkge
nootschap behooren."
De heer Witmans. Ik heb slechts eene vraag te doen, mijn
heer de Voorzitter, die ik trouwens ook bij art. 1 had kunnen
ter sprake brengen. In dit artikel toch wordt alleen gesproken
van Protestantse he en Roomsch-Katholieke geestelijken, terwijl
het toch niet onmogelijk is, dat ook Israëlieten in het gesticht
worden verpleegd. Wordt dan ook voor de geestelijke behoeften
van dergelijke personen gezorgd?
De heer Zaaijer. Tot geruststelling van den heer Witmans
kan ik mededeelen, dat er ook voor de geestelijke behoeften
van Israëlietische patiënten op zeer voldoende wijze wordt
gezorgd. In het reglement is alleen van twee geestelijken
melding gemaakt, omdat alleen die twee vast zijn aangesteld.
Art. 30 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
Artt. 31—43 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
XX. Voorstel tot vaststelling van de jaarwedde van den ge
neesheer-directeur van het gesticht «Endegeest" tevens belast
met de directie en het administratief beheer van het sanatorium
«Rhijngeest."
(Zie Ing. St. n°. 194).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XXI. Voorstel tot vaststelling van de jaarwedde van den
geneesheer, meer in het bijzonder belast met de behandeling
van de patiënten in het sanatorium «Rhijngeest" en bepaling
van den datum waarop deze en een der hoofdverpleegsters in
functie zullen treden.
(Zie Ing. St. n°. 254).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XXII. Herstemming over het voorstel tot beschikbaarstelling
van gelden voor den bouw van een weegloods voor varkens
op het terrein van het Openbaar Slachthuis, over welk voor
stel in de raadszitting van 18 September j.l. de stemmen
hebben gestaakt.
De heer Pera. Mijnheer de Voorzitter, ik vraag alleen het
woord om eene verklaring af te leggen, en wel deze, dat na
nadere overweging naar aanleiding van de inlichtingen, die
wij van Burg. en Weth. thans hebben ontvangen, en van de
ingekomen adressen, ik er toe gebracht ben nu te stemmen
voor het voorstel van Burg. en Weth.
Alleen zou ik even deze vraag willen doen, en dat naar
aanleiding van de ingekomen adressen, of Burg. en Weth.
voornemens zijn in die loods een balans te plaatsen en geen
van die andere werktuigen.
De Voorzitter. Ja, er zal een balans komen.
De heer Witmans. M. de V. Niettegenstaande het uitste
kende praeadvies door Burg. en Weth. uitgebracht en ondanks
het adres door de slagersvereenigingen ingezonden, blijf ik