148
DONDERDAG 23 OCTOBER 1902.
De heer Sijtsma. M. d. V. In dit artikel staat dat verlof
aan het personeel wordt gegeven door den Geneesheer-Directeur.
Daartegen heb ik geen bezwaar, maar zou het nu niet goed
zijn, dat tevens in dit Reglement werd bepaald het aantal
vrije dagen waarop het personeel minstens recht heeft. De
Geneesheer-Directeur kan met het geven van verlof vrijgevig
zijn, maar hij kan daarmee ook niet vrijgevig zijn, en daarom
zou het mij wenschelijk voorkomen te bepalen, dat de menschen
recht hebben op een zeker getal vrije dagen in het jaar,
terwijl aan den Directeur blijft overgelaten het oordeel wanneer
die vrije dagen zullen gegeven worden.
De Voorzitter. Art. 43 zegt:
«Verlof van langeren duur dan drie dagen wordt hun ver
leend door de Commissie of in spoedeischende gevallen door
haren Voorzitter; verlof van korteren duur kan door den
Geneesheer-Directeur worden verleend."
Tot nog toe heeft die regeling altijd goed gewerkt en nooit
aanleiding gegeven tot eenige stoornis. Het geven van een
verlof van bijv. 8 dagen is volstrekt niet altijd zonder bezwaar,
omdat men niet altijd dadelijk plaatsvervangers heeft.
De heer Sijtsma M. d. V. Mijne bedoeling was ook niet
ik heb dit, meen ik, duidelijk gezegd de menschen het recht
te geven op een verlof van 8 dagen achtereen, maar bijv. van
7 of 8 dagen over het geheele jaar verdeeld. Wanneer zij hun
vrije dagen krijgen staat ter beschikking en ter beoordeeling
van den Geneesheer-Directeur. Mijne bedoeling is alleen hun
een aanspraak, een recht te geven op een zeker getal vrije
dagen, voor het geval dat de Geneesheer-Directeur hun in
het geheel niet verlof zou willen geven of zeer weinig.
De heer Zaaijer. M. d. V. Ik meen dat het opnemen van
eene bepaling, zoo als de heer Sijtsma wenscht, in het regle
ment, aanleiding zal kunnen geven tot groote bezwaren in
de praktijk. Er kunnen toch omstandigheden genoeg voor
komen, waaronder aan een dergelijke bepaling onmogelijk de
hand zou kunnen gehouden worden; men denke slechts aan
het voorkomen van veel zieken onder het verplegend perso
neel, b. v. bij influenza en dergelijke. Dan moet de een natuurlijk
wel eens voor den ander inspringen. Er zijn destijds, in over
leg met den Directeur, zeer milde bepalingen gemaakt omtrent
den rusttijd van het verplegend personeel. Een toestand, zoo
als de heer Sijtsma dien schildert, dat de Directeur namelijk
wel eens in 't geheel geeri verlof zou kunnen geven, is toch
nauwelijks denkbaar.
De heer Sijtsma. Ik heb niet geheel kunnen verstaan wat
de heer Zaaijer heeft opgemerkt; alleen het laatste, dat er
n.l. milde bepalingen op dit punt in het huishoudelijk regle
ment bestaan. Maar dan heeft het ook geen bezwaar het
hierin ook te zetten. Als hier staat: een week verlof, en het
huishoudelijk reglement is nog milder, dan kan er ook nooit
conflict komen. Ik wil er ook geen oogenblik aan denken
dat in 't geheel geen verlof meer zou worden gegeven; en
ook bedoel ik niet, ik herhaal dit nog eens, dat acht dagen
achtereen verlof moet worden gegevendat kan alles geschikt
worden. Maar zooals het hier staat heeft de Directeur het
recht verlof te geven en niet de Commissie, die daarin niets
te zeggen heeft. Waarom is deze bepaling er dan bij gemaakt
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Slaat art. 43 niet op andere
personen dan juist op de verplegers en verpleegsters?
De Voorzitter. Dat slaat op het personeel voor de admi
nistratie en den huisdienst.
De heer de Goeje. Ik wensch te doen opmerken, dat ook
omtrent de andere leden van het personeel, de hoogere be
ambten, niet gezegd is dat zij voor zekeren tijd verlof zullen
hebben; aan niemand is een bepaalde tijd van verlof toege
kend. Wanneer dus alleen aan deze beambten dat recht werd
toegekend, zou daarmede eene onregelmatigheid worden be
gaan tegenover de hoogere beambten.
De Voorzitter. Stelt de heer Sijtsma op art. 6 een amen
dement voor?
De heer Sijtsma. Ja; ik zou hier gaarne willen lezen: liet
aantal verlofdagen bedraagt minstens zeven per jaar.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en kan alzoo
een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De heer Drucker. Mijnheer de Voorzitter, ik wenschte nog
wel een enkel woord te zeggen. De schaarsche ondersteuning,
die het amendement gevonden heeft, doet mij eenigszins de
vrees koesteren, dat het voorstel, in den vorm, waarin het is
gebracht, op het oogenblik nog niet rijp is; terwijl aan den
anderen kant de zaak, die de heer Sijtsma bepleit, in beginsel
wel door allen zal worden gewenscht. Het geldt hier een vak,
dat uitermate vermoeiend is voor het lichaam en voor den
geest, en waarbij men dus na een jaar van inspannenden
arbeid wel degelijk eenige rustdagen mag hebben. Ik zou zelfs
iets verder willen gaan dan de heer Sijtsmadie de 7 vrije
dagen desnoods over het jaar verdeeld wilde hehbenik zou
zeggendeze menschen mogen, tot herstel van geest en lichaam,
in het jaar wel eens 7 dagen achtereen verlof hebben. Maar
nu wil ik vragen, of het wenschelijk is, eene dergelijke bepa
ling in den vorm van het voorstel van den heer Sijtsma, thans
in dit reglement op te nemen. Zou de heer Sijtsma na de
verklaring van den heer Zaaijer namens de Commissie afge
legd, dat de Commissie, voor zoover het nog niet reeds ge
schiedt, zal trachten aan alle beambten een dergelijk verlof te
verleenen, behoudens buitengewone omstandigheden, nu niet
genoeg vertrouwen in die verklaring kunnen stellen om zijn
voorstel op dit oogenblik niet te handhaven En mocht de
heer Sijtsma soms vreezen, dat eens een Geneesheer-Directeur
toch dat verlof niet zou willen gevendan wijs ik hem op
art. 8, waarin staat dat het bestuur en het toezicht van de
Commissie van beheer zich uitstrekt over den geneeskundigen,
administratieven en huishoudelijken dienst in hun vollen
omvang en over alle aan de inrichtingen verbonden ambtenaren,
beambten en bedienden. Mocht dus een Geneesheer-Directeur
te eeniger tijd in deze zijn plicht niet doen, dan zal de Com
missie hem volgens dit artikel wel tot rede weten te brengen.
De heer Zaaijer. Ik wensch aan het straks door mij ge
sprokene nog dit toe te voegen, Ik weet niet precies hoe op
dit oogenblik de verlofregeling is, maar wel weet ik dat het
herhaaldelijk voorkomt dat er een verlof van 2, 3 of 4 weken
verleend wordt, wanneer de toestand van de betrokken per
soon dit eischt. De dienst is inderdaad niet licht, maar ik
kan verzekeren dat de Directeur met groote zorg voor de
belangen van het verplegend personeel waakt. Dit is dan
ook niet alleen in hun belang, maar ook in dat van de ver
pleegden en van de geheele inrichting. Ik meen dus dat het het
beste is den raad van den heer Drucker te volgen en in het
reglement geene bepaling omtrent den duur van het verlof
op te nemen.
De heer Pera. Ik ga geheel mede met hetgeen door den
heer Drucker is gesproken, omdat ik, zonder daaromtrent nu
bepaalde zekerheid te hebben, altijd toch in het denkbeeld
heb verkeerd, dat ruime verloven aan het personeel werden
toegestaan, omdat dit vooral voor verplegers in een krank
zinnigengesticht noodig werd geoordeeld. Nu in dien geest reeds
wordt gehandeld en daaromtrent zeker niet valt te klagen,
zou ik er voor zijn om nu ook het denkbeeld van den heer
Drucker te volgen en in dit opzicht vertrouwen te stellen
in den Geneesheer-Directeur en de Commissie van Beheer.
De heer Sijtsma. M. d.V. De discussie gehoord, zou ik haast
zeggen en ik neem daar goede nota vandat de Geneesheer-
Directeur en de Commissie van beheer veel milder zijn in
het geven van verlof dan ik zelf zou wenschen. Ik heb er dus
nu geen bezwaar tegen om mijn amendement in te trekken
omdat ik het altijd nog beter vinddat iets zonder dwang
gedaan wordt dan met dwang van wet of reglement.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 6 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 7—20 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 21luidende
«Hij benoemt, schorst en ontslaat de beambtenniet genoemd
in art. 14, de bedienden en de werkliedenonverminderd zijne
verplichting om aan de Commissie alle door haar verlangde
inlichtingen dienaangaande te verschaffen.
Behoudens hetgeen elders in dit reglement omtrent den
boekhouder en den huismeester wordt bepaald, regelt ook hij
de wijze, waarop bij ontstentenis, ziekte of afwezigheid van
de andere ambtenaren en beambten tijdelijk in hunnen dienst
zal worden voorzien.
Moet die tijdelijke voorziening langer dan acht dagen duren,
dan beslist daaromtrent de Commissie."
De heer Sijtsma. Mijnheer de Voorzitter, sluit de eerste
alinea van dit artikel in zichdat, wanneer iemand geschorst
of ontslagen wordt, hij of zij dan het recht heeft in beroep
te komen bij de Commissie? Gesteld dat de geneesheer-direc
teur iemand ontslaat en later aan de Commissie inlichtingen
geeft; kan dan deze dat enkel aanhooren, of heeft zij het
recht nader op die zaak terug te komen? En zoo deze dat
niet doet, heeft dan de ontslagen beambte het recht bij de
Commissie in beroep te komen?
De Voorzitter. Vooreerst zal de beambte, die meent on
rechtvaardig ontslagen te zijn, den weg wel weten te vinden,
om zijn beklag in te dienen. En het is niet aan te nemen,
dat als de Commissie oordeelt dat zoo'n beambte niet had
behooren ontslagen te worden, de geneesheer-directeur bij
dat ontslag zal blijven persisteeren.