140 DONDERDAG 2 OCTOBER 1902. dat het personeel moet worden uitgebreid, en dit zal hun verdiensten verminderen of onze uitgaven vermeerderen. De heer Hasselbach. Wij hebben toch een telephoon en slachthuis en waag kunnen dus telephonisch met elkaar ver bonden worden. Er kunnen van de waag best 2 man gemist worden voor het slachthuis. Mocht het erg druk loopen aan de waag, dan kan men daar altijd nog los werkvolk tijdelijk in dienst nemen. Door de telephoon kunnen zij elkander op de hoogte houden van de behoeften aan werkkrachten. De Voorzitter. Ik stel nu voor om thans niet verder op deze zaak in te gaanmaar de behandeling uit te stellen tot eene volgende vergadering. Daartoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. XIV. Voorstel tot toekenning van eene gratificatie aan C. van der Jagt, voor de tijdelijke waarneming der betrekking van hoofd der school 3e klasse n°. 2). (Zie Ing. St. n°. 231). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. XV. Verzoek van C. L. van Dam en M. van der Laaken, om vergunning tot demping en rioleering van een gedeelte sloot langs den Hoogen Rijndijk. (Zie Ing. St. n°. 232). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming con form het voorstel van Burg. en Weth. gunstig op beschikt. XVI. Verzoek van J. W. Vreeswijk en J. van Riet, om kwijtschelding van boete wegens te late oplevering van de verbouwing van de school in de Heerenstraat. (Zie Ing. St. n°. 235). De heer van Lidtii de Jeude. M. d. V. Uit het advies van Burg. en Weth. is mij niet duidelijk gebleken, wat ten slotte nog aan boete zal moeten worden betaald. De Voorzitter. Er wordt voorgesteld kwijtschelding van de boete te verleenen tot een bedrag van f 100.Adressanten zullen dus nog f 25 boete hebben te betalen. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming con form het voorstel van Burg. en Weth. besloten. XVII. Verzoek van de Gemeentewerklieden-Vereeniging «Recht en Plicht", om verhooging van de loonen der stads- werklieden. (Zie Ing. St. n°. 237). De heer Sijtsma. M. d. V. Ik kan niet zoo geheel de ver wondering van Burg. en Weth. deelen over de indiening van dit adres, al erken ik dat het niet is ingediend onder een gelukkig gesternte. Wij staan nu in het teeken van toekomstige verzwaring van den belastingdruk en dit geeft ons natuurlijk altijd eene stemming van zuinigheid. En die stemming, welke ook bij Burg. en Weth. heerscht, zal wellicht invloed hebben uitgeoefend op het advies van Burg. en Weth. ten aanzien van dit adres. Nu weet ik wel dat 5 Juni ook een adres is ingekomen, waarop afwijzend door den Raad is beschikt, maar in die af wijzende beschikking stond: «vooralsnog". Stellig hebben de werklieden er geen gras over laten groeien nu zij een paar maanden later weder op dezelfde zaak terug komen. Vragen is nooit aangenaam ook niet voor werklieden maar zij meenden zeker dat hun loon te gering was, dat zij noodig wat meer moesten verdienen en derhalve hebben zij zich noodgedrongen weder tot den Raad gewend. Nu moge men zeggen: zoo erg is de toestand niet, mijns inziens is de toe stand toch niet rooskleurig. De timmerlieden, de aristocraten onder de werklieden, verdienen nu f 10.28 per week. Dat gaat nog. Maar de andere werklieden ontvangen slechts f 8.50 per week, of na aftrek van de pensioensbijdragen f 7.90. En dat noem ik een loon, waarvan een huishouden van 5 personen, als men dit gemiddelde mag stellen, niet goed kan leven. Nu hebben de adressanten zich beroepen op andere plaatsen en noemen die cijfers officieele. Ik heb nagegaan hoe zij daar aan zijn gekomen. Zij hebben die ontvangen van den Bond van Gemeentewerklieden. Deze heeft de cijfers opgevraagd bij de werklieden in verschillende plaatsen. Nu kunnen wij ze in dat verband tamelijk betrouwbaar achtenwant die werklieden zijn niet geneigd een hooger salaris op te geven dan zij ontvangen. Ik stem toe, dat zij niet officieel zijn en ik wil ook de juistheid der cijfers van Burg. en Weth. niet in twijfel trekken, maar het scheelt toch niet veel. Er blijkt toch, dat Delft, Haarlem en den Haag een hooger loon geven dan Leiden. Wanneer wij dat echter herleiden tot uren, dan beduidt het niet zoo veel. Ik wil er echter op wijzen, dat de ervaring, vooral in Enge land, geleerd heelt, dat bij een korteren werkdag evenveel werk wordt gepraesteerdterwijl ik hier nog bij kan voegen, dat de werklieden er niet tegen zouden opzien, indien zij in den winter meer uren moesten werken, maar dan ook meer loon kregen. Ik ga verder niet op een vergelijking van de cijfers in. Voor mij heeft het niet veel waarde of in den Haag de werklieden meer of minder loon krijgen dan hierwij hebben met onze eigen gemeente en onze eigen werklieden te doen. En dan herhaal ik mijn vraag of f 7.90 een eenigszins be hoorlijk weekloon is. Nog een paar punten wil ik verder bespreken. In de eerste plaats het feit, dat de smeden in Utrecht en de timmerlieden in Delft en Haarlem veel meer loon krijgen dan hier. De smeden krijgen 13.20, de timmerlieden f 13; te Haarlem zijn zelfs timmerlieden en metselaars van f 15. Ja, zeggen Burg. en Weth. in hun advies, er zijn er daar zoo weinig; dat zullen dus wel buitengewoon bekwame mannen zijn. Dat kan best wezenmaar het feit dat zij 15 en f 13 verdienen bewijst dat nog niet. Moeten wij daaruit de conclusie trekken dat onze timmerlieden niet bekwaam zijn? Ik weet wel, dat staat er niet directmaar het zou zoo kunnen worden opgevat. En nu weet ik wel een enkel feit aan te voeren ten bewijze dat wij wel bekwame timmerlieden hebben. Als ik mij goed herinner is in 1890 door de Maatschappij voor Bouwkunst een wedstrijd uitgeschreven in het maken van een werkstuk. Van de 400 timmerlieden, die hier bij particulieren werken, namen daaraan deel 4; van de 6 stads- werklieden 2, en een van dezen kreeg een medaille terwijl het werkstuk van den ander werd aangekocht voor een ver loting. Dit is toch wel een bewijs dat het knappe werklieden zijn. Verder zijn Burg. en Weth. eenigszins gevallen over de uitdrukking in het adres: «overeenkomende met hunne positie als gemeente-werklieden". Burg. en Weth. zeggen daarop«het is ons niet duidelijk waarom een knap werkman in dienst der gemeente anders zou moeten leven dan een knap werkman in dienst van particulieren". Zeker, daarin hebben Burg. en Weth. gelijk, ieder werkman moet zich respecteeren, maar aan den anderen kant is het toch ook zoo kwaad niet, als de werklieden der gemeenten goed voor den dag wenschen te komen, wetende dat hunne superieuren hen gaarne fatsoen lijk en goed gekleed zien. En wanneer de menschen eenmaal zelf het besef hebben, dat zij zich fatsoenlijk moeten gedra gen, stellen zij er ook prijs op behoorlijk te leven en goed voor den dag te komen. Een en ander geeft mij aanleiding den Raad voor te stellen dit verzoek, niet, zooals Burg. en Weth. adviseerenaf te wijzen maar Burg. en Weth. uittenoodigen om alsnog eene regeling in te dienendie eene billijke loonsverhooging voor de stads- werklieden tengevolge heeft. De heer Pera. M. d. V. Ik zou den heer Sijtsma wel willen vragen of hij het zelf niet beter acht om op dit oogenblik zijn voorstel terug te nemen. Hij is zelf begonnen met te zeggen, dat het adres onder geen gelukkig gesternte is inge diend; zou het dus niet beter zijn den tijd af te wachten, dat het gesternte wellicht wat gunstiger wordt? De heer Sijtsma. M. d. V. Wanneer wij van het standpunt moesten uitgaan, dat in de tegenwoordige omstandigheden, nu de belasting in de toekomst verzwaard zal worden, geen werkman of ambtenaar der gemeente voor verhooging van loon in aanmerking mag komen, dan zal straks de heer Pera ook moeten adviseeren tot uitstel van de regeling betrekkelijk de tractementen van de leeraren in gymnastiek en teekenen. Bij deze regeling toch, die ons vroeger reeds werd toegezegd, was de financieele toestand even goed bekend als nu; die toezegging geschiedde derhalve ook toen onder een even ongelukkig gesternte. De heer Pera. Wat betreft de regeling van de tractementen der leeraren in liet teekenen en gymnastiek, deze is een gevolg van een vroeger door ons genomen besluit en daarover is dus toen reeds door ons beslist; dat de financieele toestand destijds even goed bekend zou geweest zijn als nu, meen ik ernstig te moeten betwijfelen. Met het adres van de Stadswerklieden staat het echter geheel anders, dat is eene geheel nieuwe zaak. Wat ik daareven met een paar woorden aangaf, had ik wel breedvoeriger kunnen uitwerken, maar ik meende mij ook tegenover den heer Sijtsma te kunnen beperken, gedachtig aan heteen goed verstaander heeft maar een half woord noodig. De Voorzitter. Wanneer inderdaad naar de meening van Burg. en Weth. de loonen der stadswerklieden zoo slecht geregeld waren, dat voorziening noodig was, dan zou ook de tegenwoordige toestand der financiën ons niet weerhouden een voorstel tot loonsverhooging in te diehen, maar in ver band met de onlangs vastgestelde bepalingen omtrent minimum loon en maximum-arbeidstijd en de verhoogingen, die o. m. ook een paar maanden geleden zijn vastgesteld, komt het Burg. en Weth. zeer praematuur voor nu reeds weer een nieuwe regeling in te dienen betreffende de loonen der stads werklieden. Uit dien hoofde moeten Burg. en Weth. dus ont-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 4