144 No, 252. Leiden, 4 October 1902. Door onze Commissie is kennis genomen van een door Burgemeester en Wethouders ontvangen schrijven van den Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het Kantongerecht alhierwaarin met betrekking tot de toepassing van de artikelen 29 en 66 der Verordening op de straatpolitie en artikel 2 der Verordening op tapperijen, bierhuizen, enz. eenige mededee- lingen gedaan wordenwelke ons aanleiding geven U voor te stellen in die artikelen, alsmede in art. 27 der Verorde ning op de wateren en in art. 2 der Verordening op de markten, eene wijziging te brengen. Wat betreft art. 29 der Verordening op de straatpolitie, waarbij o. a. verboden wordt zonder schriftelijke vergunning, door of namens den Burgemeester, gegevenop den openbaren weg liedjes te zingen, valt uit het schrijven van den Ambtenaar af te leiden dat ter zake van overtreding van dat artikel geene vervolging zal plaats hebben, omdat door den Hoogen Raad is beslist, dat dergelijke voorschriften, waarbij voor de daarin genoemde handelingen eene vergunning namens den Burge meester geëischt wordt, verbindende kracht missen. Hieromtrent valt nader mede te deelen, dat dit rechts college, zooals o. a. blijkt uit zijne arresten van 7 Maart 1898 (Weekblad v. h. recht 7094) en van 12 November 1900 (Week blad v. h. recht 7521), aanneemt dat onder eene vergunning namens den Burgemeester moet worden verstaan eene ver gunning, die wel op naam en onder de ambtelijke verantwoorde lijkheid van den Burgemeester, maar overigens zelfstandig door den ambtenaar, die de opdracht tot beschikking van den Burgemeester heeft ontvangen, wordt verstrekt; zulk eene overdracht van de bevoegdheid des Burgemeesters op een ander persoon is in strijd met de gemeentewet, die geen andere vervanging van den Burgemeester toelaat dan in de gevallen en op de wijze van art. 77 dier wet. Eene dergelijke ongeoorloofde delegatie van macht, die, zooals door den Hoogen Raad tevens is beslist, de geheele bepaling onverbindend maaktbevattenbehalve art. 29 der Verordening op de straatpolitie, ook art. 27 der Verordening op de wateren en art. 2 der Verordening op de marktenin welke artikelen sprake is van eene vergunning, door of namens Burgemeester en Wethouders verleend. Wij geven U daarom in overweging in de hiergenoemde bepalingen de woorden vergunning door of namens den Burge meester gegeven''' en vergunning door of namens Burgemeester en Wethouders verleend" te vervangen resp. door vergunning van den Burgemeesteren Dvergunning van Burgemeester en Wethouders." Aangaande art. 66 der Verordening op de straatpolitie brengen wij in herinnering dat volgens dit artikelzooals het luidde na de daarin door de Verordening van 4 Mei 1899 (G.bl. n°. 6) gebrachte wijziging, bestuurders van door mechanische kracht voortbewogen voertuigen met geen grootere snelheid mochten rijden dan die van een. paard in matigen draf en zij verplicht \varen die snelheid te verminderen bij het oversteken van eene straat, het omrijden van een hoek, enz. Als gevolg van de nadere wijziging, in dit artikel gebracht door de Verordening van den 30sten Mei 1901 (G.bl. n°. 9) wordt thans aan bestuurders dier voertuigen verboden met meer dan matige snelheid te rijden en zijn zij verplicht bij het oversteken van eene straat enz. langzaam te rijden Zooals het artikel thans luidt, levert het in de toepassing dit bezwaar op, dat het voor den verbaliseerenden beambte uiterst moeilijk is zoodanige feiten bij te brengen, waaruit kan blijken dat de bepalingen overtreden zijn, daar toch zoomin «matige snelheid" als «langzaam" een nauwkeurig begrip is. Naar aanleiding van eene onlangs ingestelde vervolging wegens overtreding van artikel 66 heeft dan ook de Kantonrechter, blijkens een door den Ambtenaar van het Openbaar Ministerie medegedeeld vonnis, den beklaagde vrijgesproken, daar, terwijl in het proces-verbaal was vermeld dat de overtreding was gebleken uit de omstandigheid dat met de automobiel een in draf rijdend rijtuig was voorbij gered endoor den Kantonrechter o. a. werd overwogen, dat aangezien verschillende voertuigen verschillende snelheid bezittenmenom na te gaanof zeker voertuig met meer dan matige snelheid heeft gereden, deze moet vergelijken met de snelheid van een soortgelijk, doch niet met die van een geheel ongelijk voertuig en dus uit de in het proces-verbaal vermelde omstandigheid niet volgt dat met meer dan matige snelheid was gereden. Het is daarom, naar het ons voorkomt, beter om weder, evenals vóór de laatste wijziging van het artikel, te bepalen dat het bestuurders van bedoelde voertuigen verboden is te rijden met grootere snélheid dan die van een paard in matigen draf en zij verplicht zijn hun gang te verminderen in de in het artikel genoemde gevallen. Aldus is de mate van snelheid, waarmede zij moeten rijden, beter aangeduid en is eene ver gelijking mogelijk om te kunnen nagaan of de geoorloofde snelheid is overschreden. Omtrent de verordening op tapperijen, bierhuizen enz. en „gementen, van den lsten December 1898 (G.bl. n°. 14) bevat het schrijven van den Ambtenaar eene mededeeling betreffende het bewijs, dat geleverd moet worden voor eene veroordeeling wegens overtreding van art. 4, in verband met art. 2 dezer verordening. Dienaangaande valt op te merken dat, terwijl art. 2bepaalt op welken tijd de houder van eene tapperij enz. deze niet geopend mag hebben zonder schriftelijke vergunning van den Burgemeester, bij art. 4 verboden wordt zich als bezoeker in die inrichtingen te bevinden op anderen tijd dan waarop die geopend mogen zijn; zoodat dus voor eene veroordeeling van een bezoeker wegens overtreding van art. 4, tevens het bewijs gevorderd wordt dat de houder der inrichting geen vergunning had deze geopend te hebben ten tijde dat de bezoeker zich aldaar bevond. En aangezien volgens de redactie van art. 2 het niet hebben der vergunning van den Burgemeester, een bestanddeel der overtreding is, en door den Ambtenaar moet bewezen worden zal deze dus telkens, ook bij vervolging wegens overtreding van art. 4, een verzoek tot den Burgemeester moeten richten ter bekoming van eene verklaring, waaruit blijken moet of al dan niet vergunning was verleend aan den houder der inrichting. Het schijnt derhalve gewenscht dat eene zoodanige wijziging in art. 2 gebracht worde, dat het niet hebben der vergunning niet een bestanddeel van de overtreding is en dus zoowel door den houder als door den bezoeker van eene in artikel 1 genoemde inrichting, ter voorkoming van eene ver oordeeling, zal moeten bewezen worden dat aan den houder vergunning was verleend. In verband met het bovenstaande hebben wij de eer u in overweging te geven tot de vaststelling der hierbijgaande concept-verordeningen over te gaan. De Commissie voor de Strafverordeningen, H. C. Juta, loco-Voorzitter. Fockema Andrew. Egbert de Vries. Aan den Gemeenteraad. a. VERORDENING houdende wijziging van de Veordening oy de straatpolitie van den lsten April 1897 (Gemeente blad n°. 6) zooals deze is gewijzigd hij de Verordeningen van den 19den September 1898 (Gemeenteblad n°. 12), van den 4den Mei 1899 (Gemeenteblad n°. 6) en van den 30sten Mei 1901 (Gemeenteblad n°. 9). In de Verordening op de straatpolitie worden de volgende wijzigingen gebracht Artikel 29 wordt gelezen als volgt: llet is verboden zonder schriftelijke vergunning van den Burgemeester op den openbaren weg liedjes te zingenmuziek te makenvertooningen te geven of voordrachten te houden. Artikel 66 wordt gelezen als volgt: Het is verboden op den openbaren weg harder te rijden dan in matigen draf. Het is bestuurders van door mechanische kracht voortbe wogen voertuigen verboden te rijden met grootere snelheid dan die van een paard in matigen draf; zij zijn verplicht hun gang te verminderen bij het oversteken van eene straat, bij het naderen en omrijden van hoeken, door stegen en op plaatsen waar een druk verkeer is. b. VERORDENING houdende wijziging van de Verordening op de wateren in de gemeente Leiden van den llden November 1897 (Gemeenteblad n°. 12). Het eerste lid van artikel 27 der Verordening op de wateren in de gemeente Leiden wordt gelezen als volgt Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van Burge meester en Wethouders bij besloten water het ijs in de openbare wateren te breken of daarin gaten te maken. c. VERORDENING houdende wijziging van de Verordening op de markten van den 26sten Mei 1898 (Gemeente blad n°. 10). Artikel 2 der Verordening op de markten wordt gelezen als volgt Het is verboden zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders kramen, wagens, tafels en andere dergelijke voorwerpen, welke ter uitstalling of berging der waren gebezigd worden, vroeger dan drie uur voor markttijd op de markt te brengen of te hebben of langer dan twee uur na markttijd aldaar te laten staan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 2