DONDERDAG 18 SEPTEMBER 1902. 131 krijgen van de vergunning van Burg. en Weth.deze vormen een college van vijf personen, terwijl de commissie maar drie personen telt, van wie nog één lid van het Dag Bestuur is. Maar ik stel mij voor, dat een dergelijk dringend geval niet zoo dikwijls zal voorkomen, en Leiden is niet zoo verschrik kelijk groot, of een prae-advies van drie, of eigenlijk van twee personen is in betrekkelijk korten tijd te krijgenindien het noodig is, heeft men dat binnen een half uur. Kan de heer Pera, de nadere verklaringen gehoorder zich bij neerleggen om zijn amendement in te trekken? De heer Pera. Wat ik daar straks reeds gezegd heb wensch ik nog eens te herhalen: ik moet er tegen op komen, dat men aan een amendement eene dergelijke beteekenis gaat hechten. Men moet dan wel schrikken om met een voorstel voor den dag te komen, terwijl ik zoo pas reeds heb verklaard, dat de bedoeling eenvoudig is, nauwkeurig te omschrijven wat iemand wel en niet zal mogen doen. En indien er nu een betoog is, dat mij er toe aanspoort om mijn amendement te handhaven, dan is het wel het gesprokene door den heer Fockema Andreae. Deze spreekt van het geval dat een particulier bij een veearts aanklopt, zeggende: ga gauw mee, mijn paard zal dood gaan. Nu stelle men zich voor, dat de directeur, die midden in zijn werk zit, zich daarheen spoedt en de zaken op het slachthuis maar laat zeilen dat gaat toch niet. Iemand moet eene taak hebbenwaartoe hij is geroepen en die hij kan volbrengen. Wij hebben in Leiden nog andere vee-artsen en bekwame ook. Wanneer bedoelde werkzaam heden alle opgedragen worden aan één persoon, dan kan ik daarin niets anders zien dan dat ons slachthuis daarvan de dupe wordt. Hoe gaarne ik dan ook anders anderen ter wille wil zijn, in dit geval moet ik mijn amendement handhaven. De heer van Kempen. Hetgeen de heer Fockema Andreae zeide is zeer juist; zulke urgente gevallen kunnen wel dege lijk voorkomen. Men kan dit gerust overlaten aan Burg. en Weth. die wel zullen weten of zij verlof moeten geven of niet; Burg. en Weth. zullen wel nooit iets toestaan wat zij nadeelig achten voor het slachthuis, waarvoor zij zoo lang hebben gestreden. De heer A. J. van Hoeken, J.Jzn. In een geval als door den heer Fockema Andreae bedoeld, zou zelfs de toestemming van Burg. en Weth. wellicht nog te laat komen om het dier. te redden, maar in zulk een geval, dat geen uitstel lijden kon, zou tegen het verleenen van hulp geen bezwaar worden ge maakt. Wat wij echter wenschen af te snijden is het uitoe fenen van een geregelde praktijk. De heer Sijtsma. M, d. V. Het beginsel van het amende ment juich ik van harte toe, maar goed begrijpen doe ik het amendement toch nog niet, en zou daarom gaarne tekst en uitleg hebben. De heer van Dissel. Mag ik den heer Pera nog eene enkele inlichting vragen. Wanneer Dr. de Jong eens benoemd werd tot Professor aan eene Universiteit, dan zou hij die benoe ming mogen aannemen volgens de redactie van het amen dement, want dat is geen uitoefenen van praktijk. Wanneer men met een amendement eene verbetering wenscht voor te stellen, dan moet het toch op eene verbetering ge lijken en maar niet zoo in het algemeen eene gedachte aangeven. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Om aan dit bezwaar te gemoet te komen, zou ik als sub-amendement op het amen dement van den heer Pera willen voorstellen, om inplaats van de woorden: »geen praktijk uitoefenen" te lezen: ngeen openbare ambten of bedieningen bekleeden noch werkzaamheden voor anderen verrichten." De Voorzitter. Dat is geen sub-amendement meer, dat is een geheel zelfstandig voorstel. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Ik heb het amendement van den heer Pera niet voor mij en het gaat dus zeer moeilijk eene redactie te ontwerpen, die aansluit. Daar door den heer van Dissel het bezwaar is geopperd, dat de woorden: «geen praktijk uitoefenen" niet buitensluiten het bekleeden van openbare ambten, meende ik dit bezwaar te kunnen ondervangen door de redactie, zooeven door mij aangegevennu men echter het amendement op schrift wenscht, zal ik het even overschrijven en moet het m. i. om in den gedachtengang van den heer Peraen ongeveer in de redactie van het artikel te blijven, aldus luiden: »De directeur en de keuringsveearts mogen geene andere openbare ambten of bedieningen bekleeden of werkzaamheden voor anderen ver richtenterwijl de in art. 4 onder b—f genoemde ambtenaren de toestemming van Burg. en Weth. vereischen." De Voorzitter. Ik stel voor te stemmen eerst over het pas ingekomen amendement van den heer van Hoeken. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendementvan Hoeken, in stemming gebracht, wordt verworpen met 19 tegen 9 stemmen. Tegen stemmen de heerenDrucker, Fockema Andreae, van Lidth de Jeude, Zaaijer, Sijtsma, Witmans, Korevaar, van Hamel, Kaiser, Dekhuyzen, de Goeje, Hassel'oach, Kroon, de Vries, van Dissel, van Kempen, Kerstens, Aalberse en de Voorzitter. Voor stemmen de heeren: A. J. van Hoeken J.Jzn., P. J. Mulder, Bosch, Pera, P. J. van Hoeken, J. P. J. Driessen, Bots, Timp en van Tol. Het amendementPera, zonder verdere beraadslaging in stemming gebracht, wordt vervolgens verworpen eveneens met 19 tegen 9 stemmen. Tegen stemmen de heeren: Aalberse, Drucker, Fockema Andrefe, van Lidth de Jeude, Zaaijer, A. J. van Hoeken J.Jzn, Korevaar, van Hamel, Kaiser, Dekhuyzen, de Goeje, Hasselbach, Kroon, de Vries, van Dissel, van Kempen, Kerstens, Timp en de Voorzitter. Voor stemmen de heeren: P. J. Mulder, Sijtsma, Witmans, Bosch, Pera, P. J. van Hoeken, J. P. Driessen, Bots en van Tol. Art 10, zooals het is voorgesteld door Burg. en Weth., in stem ming gebracht, wordt aangenomen met 20 tegen 8 stemmen. Voor stemmen de heeren: Aalberse, Drucker, Fockema Andrese, van Lidth de Jeude, Zaaijer, Sijtsma, Witmans, Bosch, Korevaar, van Hamel, Kaiser, Dekhuyzen, de Goeje, Hasselbach, Kroon,de Vries, van Dissel, van Kempen, Kerstens en deVoorzitter. Tegen stemmen de heerenA. J. van Hoeken J.Jzn, P. J. Mulder, Pera, P. J. van Hoeken, J. P. Driessen, Bots, Timp en van Tol. Beraadslaging over art. 11, luidende: »De directeur, de keurings-veearts, de keurmeesters, de boek houder, de eerste en de tweede machinist en de portier leggen vóór de aanvaarding hunner betrekking, in handen van den Burgemeester, naar keuze den volgenden eed of de volgende belofte af: »Ik zweer (beloof) dat ik de mij opgedragen betrekking »vaneerlijk en getrouw zal waarnemen, de voor «deze betrekking vastgestelde of nog vast te stellen verorde- «ningen en instructiën en de bevelen van Burgemeester en «Wethouders stipt zal naleven en de belangen der gemeente, «zooveel in mijn vermogen is, zal behartigen."" De heer de Vries. Het spijt mij wel, dat ik de Vergadering hierbij even moet lastig vallen met een bezwaar, dat ik tegen dit artikel te berde wil brengen. Het zegt nl. dat ook de eerste en de tweede machinist en de portier den ambtseed moeten afleggen. In eene vorige betrekking heb ik het afleggen van alle mogelijke eeden moeten bijwonen, en daardoor ben ik een voorstander geworden van het zooveel mogelijk beperken van het aantal eeden, die een rechtgeaard Nederlander in zijn leven heeft af te leggen. Nu komt mij het afleggen van een eed voor deze drie personen niet noodzakelijk voor, en waar de eedsaflegging niet noodzakelijk is, acht ik het beter deze achterwege te laten. Voor den Directeur en de Keurmeesters is het afleggen van een eed wel wenschelijk, omdat deze de bevoegdheid behooren te hebben ambtseedige verbalen op te maken, wat bij machinist of portier toch zeker niet het geval zal zijn. Ik stel dus voor, tenzij ik beter worde ingelicht, om uit het artikel te doen vervallen de woorden: «de eerste en de tweede machinist en de portier." Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Bij Burg. en Weth. bestaat niet veel bezwaar om de door den heer de Vries bedoelde woorden te schrappen. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Maar waarom zijn die personen dan eerst wel in het artikel opgenomen; dat is toch zeker met een bedoeling gedaan? De Voorzitter. Omdat zij tot op zekere hoogte verantwoor delijke personen zijn; brugwachters leggen ook wel een eed af. Eerste en tweede machinist en ook de portier kunnen wel eens in de verzoeking komen oneerlijk te zijn en wellicht dat een eed hen daarvan terughoudt. Wanneer de Raad het echter wenscht, willen wij dien eed wel terugnemen. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Wat den portier be treft de man, die moet letten op alles wat het slachthuis in- en uitgaat ik geloof wel degelijk dat het goed is, dat deze onder den eed staat. Die eedsaflegging heeft maar een maal plaats, bij de aanvaarding van de betrekking. Wat de heer de Vries bedoelde, was wellicht meer het veelvuldig afleggen van den eed, zooals dit bij taxaties door deskundigen voor elke zaak afzonderlijk moet geschieden. De heer de Vries. Het is niet zoozeer het afleggen vaneen eed, waartegen ik opkom, als wel het afleggen van een eed

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 9