DONDERDAG 18 SEPTEMBER 1902.
129
want zal dit goed werken, dan hangt dit in de eerste plaats
af van een nauwlettend toezicht van den Directeur, die den
tijd niet mag besteden met de behartiging van de belangen
van anderen.
De heer van Kempen. Eene som van f 500.— kan zeker
niet voldoen in deze zaak. Wanneer iemand anders de gelegen
heid hebben kon om zich wetenschappelijk te ontplooien, dan
is dat met die 500.niet gevonden, als hij dan aan zijne
betrekking zoodanig is gebonden, dat hij er nooit uit kan.
Dat acht ik niet goed en niet in het belang van de zaak;
en niet noodig, omdat Burg. en Weth. altijd het recht hebben
om te zeggen: u doet uw plicht niet. En ik geloof, dat Burg.
en Weth. wel de mannen zijn, om een ambtenaar tot zijn
plicht te brengen, wanneer hij niet volkomen te vertrouwen
is in zijn arbeidIk zeg dat niet van den heer Pera, want
deze vertrouwt den Directeur wel. Maar men moet iemand vrij
laten. De Directeur is een buitengewoon bekwaam man, wiens
bekwaamheden voor de toekomst moeten behouden blijven en
dien men niet begraven moet.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Ik gel'oof, M. d. V., dat
die wetenschappelijke ontplooiing hier niet ter tafel behoeft
te komen; deze moet zijn ten dienste van ons slachthuis en
niet van anderen. Wanneer de Directeur proeven wil nemen
en nieuwe dingen bestudeeren, dan moet dat ten goede komen
aan onze gemeente en niet aan anderen in den vorm van
particuliere praktijk.
Met wat de beer Pera over art. 10 gesproken heeft, kan ik
mij zeer goed vereenigen en ik zou zelfs nog een stapje verder
willen gaan. De onder a—f in art. 4 genoemde ambtenaren
zijn de ambtenaren, die benoemd worden door Burg. en Weth.
en van hen vind ik, dat de keurmeesters tevens opzichters,
boekhouder, enz. ook geen nevenbetrekkingen zullen mogen
uitoefenen. Die ambtenaren moeten vrij staan en vrij blijven,
zij moeten niet in betrekking komen tot anderen. Ik meen'
dat wij ook in die functiën moeten hebben onafhankelijke
menschen, en dat hetgeen voor hen onder art. 5 is uitgetrokken,
daartoe voldoende is. Daarom zou ik art. 10 aldus willen
amendeeren, door de eerste alinea aldus te lezen: y>DeDirecteur
zoomede de in art 4 onder a—f genoemde ambtenaren mogen
geene andere openbare ambten of bedieningen bekleeden of
werkzaamheden voor anderen verrichten."
De Voorzitter. Ik moet opmerken, dat u toch wel wat
ver gaat. U zegt, dat de wetenschap van den heer de Jong
alleen en uitsluitend ten dienste moet komen van ons slacht
huis en dat hij die niet zou mogen in praktijk brengendaar,
waar die aan anderen zou kunnen ten goede komen. De
activiteit en de bekwaamheden van den heer de Jong zijn
van dien aard, dat hij, al geeft hij zich geheel aan het slacht
huis, in bijzondere gevallen van consult zijne bekwaamheid
zeer goed ten beste geven kan zonder aan de belangen van
het slachthuis iets te benadeelen.
Wat aangaat de verdere ambtenaren ik maak u opmerk
zaam, dat de le alinea eindigt met de woorden»zonder
toestemming van Burg. en Weth."en het is zeker allerminst
denkbaar, dat wij dien anderen ambtenaren zullen toestaan
werkzaamheden te verrichten zooals u vreest dat zij zullen
te verrichten hebben. Ik geloof, dat waar hier wel vertrouwen
kan worden gesteld in Burg. en Weth., dat zij niet zullen
verzuimen de belangen van het slachthuis te behartigen en
alles zullen weren wat die belangen zou kunnen benadeelen,
men zich volkomen bij de redactie van art. 10, zooals het
door Burg. en Weth. is voorgesteld, zou kunnen neerleggen
na de gevoerde discussie en de bezwaren, gehoord van den
heer Pera, en welke wij gedeeltelijk ook volstrekt niet hebben
bestreden.
Er is nu een' amendement van den heer Pera en een amen
dement van den heer A. J. van Hoeken, hetwelk verder gaat
dan het eerstgenoemde. Het amendement van den heer van
Hoeken luidt:
de 1ste alinea van art. 10 aldus te lezen:
De directeurzoomede de in art. 4 onder af genoemde
ambtenaren, mogen geene andere openbare ambten of bedie
ningen bekleeden of werkzaamheden voor anderen verrichten
Het amendement wordt voldoende ondersteund en kan der
halve een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De heer A. J. v. Hoeken J.Jzn. M. de V. Mag ik alleen
nog aan het gesprokene toevoegen, dat het reeds is voorge
komen dat en de Inspecteur van de vee- en vleeschkeuring
en ook de Adjunct Inspecteur beiden tegelijk afwezig waren. Dat
alles is het gevolg daarvan wanneer deze personen particu
liere praktijk mogen uitoefenen. Wat ik daar zeg, is nog
maar enkele dagen geleden gebeurd.
De heer van Kempen. Ik blijf het toch onbillijk vinden dat
men den Directeur thans het uitoefenen van elke praktijk zal
gaan verbieden, terwijl hij bij zijne aanstelling niet heeft
kunnen voorzien, dat eene dergelijke bepaling zou worden
gemaakt. Er is gezegd dat de wetenschap, die de Directeur
opdoet, alleen ons ten goede moet komen, en nu zeg ik: hoe
meer hij zich ontwikkelt, ook door consultatieve praktijk,
hoe meer die ontwikkeling aan ons slachthuis ten goede zal
komen; daarom ben ik er ook positief tegen om hem het
verkrijgen van die meerdere ontwikkeling te beletten.
De heer Witmans. M. d. V. Mag ik even vragen of bij de
benoeming van een Directeur der gemeentewerken ook de
bepaling is gemaaktdat hij geen particuliere werkzaamheden
mag verrichten zonder toestemming van den Raad?
De Voorzitter. Neen, tenzij met toestemming van Burg.
en Weth., maar niet van den Raad.
De heer Witmans. Ik ga geheel mede met de grondge
dachte der motie van den heer Pera; ik zou er ook niet toe
willen medewerken om den Directeur van het slachthuis ge
heel de vrije hand te laten in zijne particuliere praktijk,
zooals dit tot nu toe het geval is geweest. Nu Dr. de Jong
als Directeur zulk eene goede financiëele positie verkrijgt,
zou ik het voor zijne concurrenten, de andere veeartsen hier
ter stede, niet billijk vinden, wanneer hij zijne particuliere
praktijk mocht blijven uitoefenen.
De Voorzitter. Wat door U wordt gezegd, wordt ook door
Burg. en Weth. niet bestreden, maar tot nog toe was Dr. de
Jong niet Directeur van het slachthuis, maar Inspecteur van
de vee- en vleeschkeuring. In de toekomst zullen Burg. en
Weth. niet zoo vrijgevig zijn met het verleen en van verlof om
particuliere praktijk uit te oefenen. Wij wenschen alleen niet
geheel af te snijden de mogelijkheid, dat de wetenschap en
kennis van Dr. de Jong ook ten goede komt aan anderen.
De heer de Goeje. M. d. V. Ik wensch alleen eene kleine
opmerking te maken. In het reeds aangenomen art. 5 staat,
dat de keuringsveearts tevens belast is met de werkzaamheden
van gemeente-veearts. Die bepaling zou bij aanneming van het
amendement toch niet ongedaan gemaakt kunnen worden.
De Voorzitter. Dat behoort bij zijn werkkring als keurings
veearts; het waarnemen van werkzaamheden als gemeente
veearts is een deel van zijne werkzaamheden als keurings
veearts.
De heer Pera. Mijnheer de Voorzitter. Ik moet nog iets
zeggen en wel naar aanleiding van het betoog van den heer
van Kempendie herinnert aan wat heeft plaats gehad bij de
benoeming van den heer de Jong tot directeur van de vee-
en vleeschkeuring. Maar men moet wel in aanmerking nemen,
dat de condities toen van geheel anderen aard waren dan bij
de tegenwoordige positie. Het salaris, toen toegekend en de
bijzonderheden daarbij staan zoover beneden hetgeen hem op
dit oogenblik ten deel valt, dat naar mij voorkomt de bezwaren
als zoodanig uitgesproken, geheel vervallen. Zijne positie in
Leiden is zooveel verbeterd geworden, dat de gemeente nu
wel het recht heeft de bijkomende verdiensten voor hem te
doen vervallen. Kreeg hij destijds eene halve bezoldiging, op
het oogenblik heeft hij wel eene volle.
De heer van Kempen. Wanneer bij een particulier zich een
ernstig geval voordoet en hij kan dan, terwijl een buitenge
woon bekwaam persoon' aanwezig is de heer de Jong is
doctor in zijn speciaal vak dien persoon niet te hulp roepen,
dan vind ik dat tegenover de gemeentenaren eene niet zeer
aangename regeling.
De heer Aalberse. Met het amendement van den heer van
Hoeken kan ik mij allerminst vereenigen. Het komt mij voor,
dat dat feitedjk hierop neerkomt, dat het is eene drievoudige
motie van wantrouwen.
Wantrouwen ten opzichte van den directeur, omdat het uitgaat
van de veronderstelling, dat hij allerlei werk zou aannemen,
waardoor hij eigenlijk zijne hoofdtaak zou verwaarloozen. Van
wantrouwen in de tweede plaats ten opzichte van de toekomstige
Commissie van bijstand, die door den Raad uit zijn midden
zal worden benoemdomdat aan het amendement de gedachte
niet vreemd kan zijndat die commissie niet voldoende toe
zicht zal houden op de wijze, waarop de directeur zijne taak
aan het abattoir vervult. En in de derde plaats werkelijk eene
motie van wantrouwen ten opzichte van het beleid van Burg.
en Weth., omdat het amendement uitgaat van de veronder
stelling, dat, zelfs wanneer zou blijkemdat het voor het abat
toir verkeerd zou zijn, dat de directeur particuliere praktijk
uitoefende, Burg. en Weth. dan toch zoo onverantwoordelijk
laks zouden handelen, dat zij dat toch maar toelieten.
Dat isdunkt mijde eenige redendie men kan hebben
om in de verordening een absoluut verbod te gaan opnemen.
Wanneer men vertrouwen had in het beleid van Burg. en
Weth., dan was het amendement absoluut onnoodig, omdat
er nadrukkelijk in het artikel staat, dat de directeur geen
bijzondere werkzaamheden mag waarnementenzij met vergun-