m DONDERDAG 18 SEPTEMBER 1902. te komen, wenschen Burg. en Weth. een termijn te stellen van eene maand. Kan de heer Drucker zich daarmede ver eenigen De heer Drucker. Zoo'n termijn is altijd wat willekeurig, maar ik heb tegen een maand geen bezwaar. Ik geloof, dat de Amsterdamsche redactie de voorkeur verdientn.l. dat de verordening in werking treedt onmiddellijk, maar dat men mag blijven slachten, in afwijking van die verordening, gedu rende eene maand, in inrichtingen waar dat vóór dien tijd mocht geschieden. Ik geloof niet, dat het gaat, de geheele verordening later in werking te doen treden. De Voorzitter. Kunnen de leden zich vereenigen met het amendement van den hoer Drucker, om die Amsterdamsche redactie aan art. 4 te hechten Verlangt iemand daarover nog het woord? Zoo niet, dan is de beraadslaging gesloten. Het amendement-Drucker wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen, evenals art. 4, aldus gewijzigd dat daaraan wordt toegevoegd„De uitoefening der in artikel 1 genoemde bedrijven blijft evenwel gedurende ééne maand na de opening geoorloofd in inrichtingenwaartoe vóór het in iverking treden dezer verorde ning verguning is verleend". Vervolgens wordt de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. IX. Vaststelling van de verordening, regelende het beheer van het openbaar slachthuis en den rang, het getal, de bezol diging en de wijze van benoeming van het daaraan verbonden personeel. (Zie Ing. St. n°. 202). Algemeené beschouwingen worden niet gevoerd. De artikelen 1, 2 en 3 worden achtereenvolgens zonder be raadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 4, luidende: »Onder den Directeur van het Openbaar Slachthuis is werk zaam het volgende personeel: a. een keuringsveearts, tevens adjunct-directeur; b. vier keurmeesters, tevens opzichters; c. een boekhouder; d. een eerste machinist; e. een tweede machinist; f. een portier; g. stokers, werklieden en bedienden, in aantal door Burge meester en Wethouders, na raadpleging der commissie van bijstand, te bepalen." De heer Pera. M. d. V. Het heeft mijne aandacht getrok ken dat thans wordt voorgesteld te benoemen 4 keurmeesters, terwijl op de loopende begrooting voor dit jaar slechts voor komen 3 keurmeesters. Nu zou ik zoo denken dat door de opening van het slachthuis eer minder dan meer personeel noodig is, omdat de keurmeesters nu niet zoo door de stad behoeven te loopen. De Voorzitter. Ja, de 3 keurmeesters waren voor de vee- en vleeschkeuring, maar dat had natuurlijk geen betrekking op het slachthuis. De heer Pera. Ik zou zeggen dat juist bij de tegenwoor dige inrichting van de vee- en vleeschkeuring meer keur meesters noodig zijndan wanneer het slachthuis is geopend, omdat zij dan alles bij elkander hebben; een persoon kan dan dunkt mij, meer doen dan tegenwoordig, omdat hij niet zooveel behoeft te loopen. En toch wordt nu juist een keur meester meer aangevraagd. De Voorzitter. De 4 bedoelde personen zijn niet uitsluitend keurmeesters, maar tevens ook opzichters. En een getal van 4 opzichïérs is noodig geoordeeld, zij zullen meer werkzaam heden hebben te verrichten dan alleen het keuren van vleesch. De heer Hasselbacii. M. d. V. Moet er voortaan ook geen contróle meer worden uitgeoefend op de vleeschwinkels in de stad? De Voorzitter. Natuurlijk, die contróle blijft noodig; de keurmeesters zullen dus niet in het slachthuis kunnen blijven, maar zich ook door de stad moeten begeven. Welke andere werkzaamheden zij als opzichters hebben te verrichten, weet ik' nu niet zoo precies, maar een getal van 4 is noodig geoordeeld. De heer Pera. Ik kan natuurlijk ook geen afdoend oordeel yellen maar toch blijf ik bij mijne meening, dat een persoon in het slachthuis meer kan doen dan tegenwoordig, omdat er nu veel tijd verloren gaat mét door de stad te loopen. Ik zie de noodzakelijkheid van vermeerdering van het getal keur meesters dus niet in. De Voorzitter. Bij de oorspronkelijke raming van het per soneel, voor het slachthuis noodig, werd zelfs gesproken van 4 of 5 keurmeesters van vleesch, tevens belast met toezicht. De mogelijkheid werd dus zelfs ondersteld dat er 5 keur meesters zouden moeten zijn, in elk geval een minimum van 4. Dat stuk is indertijd in de sectiën van den Raad onder zocht; en hadden wij nu 5 keurmeesters voorgesteld, dan hadden wij dit met alle recht volgens die raming kunnen doen. Maar als de directeur, op grond van ondervinding elders, dat aantal noodig oordeelt, dan zou ik niet durven adviseeren om 4 te veranderen in 3, vooral ook omdat toch de inspectie in de stad niet uitgesloten is. De heer Pera. Tegenover dat laatste zij mij nog eene op merking veroorloofd. Al geeft de directeur van het slachthuis dat nu op, dan is dat, met het oog op den toestand, zooals wij dien gehad hebben, voor mij volstrekt geen motief om dat te accepteeren. Bleek dan later dat meer werkkracht noodig was, dan is er nog gelegenheid iemand te benoemen. Evenwel, na een en andere opmerking te hebben gehoord, heb ik geen reden daarop verder in te gaan. Art. 4 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Art. 5 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 6, luidende: »De bezoldiging van de stokers, werklieden en bedienden wordt vastgesteld door Burgemeester en Wethouders, na raad pleging der Commissie van bijstand." De heer Fockema Andrew. Mijnheer de Voorzitter. De Com missie voor de huishoudelijke verordeningen blijft bezwaar maken tegen deze afwijking van de gemeentewet, die, naar het haar voorkomt, stellig deze bepaling niet toelaat Nu weet zij wel, dat voor bijzondere administratiën ook te Leiden eene dergelijke afwijking bestaat en is blijven bestaan, en zij zal op dit oogenblik niet treden in de beoordeeling van de recht matigheid dier afwijking; maar zij meent in elk geval, dat hier geen voldoende reden bestaat tot eene nieuwe afwijking. Het bepalen van de bezoldiging van de stokers, werkliedep en be dienden is inderdaad niet zoo ingewikkeld en komt niet zoo veel voor, het zal ook niet veel tijd van den Raad vorderen, en kan dus gerust overeenkomstig de gemeentewet aan den Raad worden overgelaten. De Commissie voor de huishoudelijke verordeningen adviseert dus tot niet-aanneming van art. 6dan blijft de regeling zooals die in de gemeentewet bestaat en behoeft geen afzonderlijke bepaling te worden gemaakt. De Voorzitter. Over de toepassing van art. 136 der ge meentewet wordt zeer verschillend geoordeeld; en als die regeling wezenlijk onwettig is, dan zou dat eene overtreding zijn, die in vele gemeenten, en sedert vele jaren geschiedt; ook hier in de gemeente, b.v. met de gasfabriek en sEnde- geest." En in grootere gemeenten is dat ook wel noodzakelijk met de regeling van de salarissen van een groot aantal werk lieden. Ik moet daarbij voegen, dat die overtreding dan ook jaarlijks gedaan wordt en dat, wanneer deze regeling zoo in flagranten strijd ware met de gemeentewet, er wel een eind aan zou worden gemaakt. Maar dat gebeurt niet, dus is de overtreding van art. 136 der gemeentewet minstens twijfel achtig. En of wij ons, door zoo te handelen, aan wetsover treding schuldig makenbetwijfel ik zeer. Theoretisch moge er voor de bewering van den heer Fockema Andreae iets te zeggen zijn, de regeling, zooals die door Burg. en Weth. is voorgesteldis in elk geval praktischen door het gebruik gerechtvaardigd. Want ik behoef wel niet te zeggen, dat de Directeur van het slachthuis en de Commissie van toezicht beter zullen weten dan wij, wanneer deze of gene werkman, of categorié van werklieden, eene kleine verhooging van salaris moeten hebben; altijd wanneer deze blijft binnen de perken van de begrooting, die elk jaar aan de goedkeuring van den Raad wordt onderworpen. Ik zie in deze dus absoluut geen overtreding van art. 136 der gemeentewet. Wanneer hetgeen wij hier voorstellen eene overtreding van art. 136 is, dan is er in vele gemeenten heel wat onwettig geregeld. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Het moge, oppervlak kig gezien, praktisch zijn er niet tegen op te zien om van tijd tot tijd de wet eens te overtreden, maar toch dunkt mij, dat voor wie verder ziet, het zich houden aan de wet, het zich slaaf voelen daarvan, altijd beter is, en vooral voor een Gemeenteraad meer gepast. Ik blijf dus bij mijne meening dat dit artikel moet worden verworpen. De Voorzitter. Ik zal het artikel dan in stemming brengen. Degenen, die medegaan met de theoretische bezwaren van den heer Fockema Andreae, kunnen tegen stemmen. Het artikel, in stemming gebracht, wordt met 19 tegen 9 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heerenAalberse, Drucker, Fockema Andreae, van Lidth de Jeude, Zaaijer, A. J. van Hoeken J.Jzn., P. J. Mulder, Sijtsma, Witmans, Bosch, Pera, Kaiser, van Dissel, van Kempen, P. J. van Hoeken, J. P. Driessen, Kerstens, Timp en van Tol. Voor stemmen de heeren: Korevaar, van Hamel, Dekhuyzen, de Goeje, Ilasselbach, Kroon, de Vries, Bots en de Voorzitter.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 4