124
DONDERDAG 18 SEPTEMBER 1902.
b. School 3è klasse n°. 4
Wordt niet algemeene stemmen benoemd de hear J. G. F.
van Ewijk.
c. School 3e klasse n°. 5.
Wordt met algemeene stemmen benoemd de heer P. G. C. M.
Wijk mans.
De Voorzitter. Ik stel voor om alsnu over te gaan tot de
benoeming van eene tweede onderwijzeres in de handwerken
aan de openbare lagere school 3e klasse n°. 1, ter vervulling
van de vacature, ontstaan door de benoeming van Mej. J. Keere-
weer—Nieuwenburg tot eerste onderwijzeres.
(Zie lng. St. n°. 226).
'Daartoe wordt bij acclamatie besloten.
Met algemeene stemmen wordt benoemd Mej. C. F. van Wijk.
De Voorzitter. Ik dank de heeren stemopnemers voor hunne
welwillende medewerking.
IV. Verzoek van J. G. Rietbergen om vergunning tot dem
ping van een gedeelte sloot vóór zijn perceel aan den Rijns-
burgerweg, kadastraal bekend onder sectie L n°. 905, gemeente
Leiden.
(Zie lng. St. n°. 221).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig
op beschikt.
V. Verzoek van D. J. C. Speet om verbetering te brengen
in den toestand van de sloot vóór zijn perceel aan den Hoogen
Rijndijk n°. 8.
(Zie lng. St. n°. 199).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming af
wijzend op beschikt.
VI. Verzoek van J. Smittenaar om verbetering te brengen
in den toestand van de sloot vóór zijn perceel aan den Hoogen
Rijndijk n°. 10.
(Zie lng. St. n<>. 208).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming afwijzend
op beschikt.
VII. Verzoek van het Hoofdbestuur van de vereoniging van
leeraren aan inrichtingen van Middelbaar Onderwijs om her
ziening van de jaarwedden van de leeraressen aan de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes.
(Zie lng. St. n°. 200).
De heer Drucker. Waar de commissie van toezicht op de
scholen voor middelbaar onderwijs, zij het ook op bescheiden
voet, heeft uitgesproken de wenschelijkheid van de herziening
dezer traktementen, daar zal het U niet verwonderen, Mijnheer
de Voorzitter, dat ik de voordracht van Burg. en Weth. met
eenig leedwezen heb gezien; eene voordracht, eenvoudig hier
mede eindigende, dat »voor inwilliging van het gedaan ver
zoek geen termen aanwezig zijn."
De redenen, welke Burg. en Weth. tot die conclusie leiden,
schijnen mij niet overtuigend. Het komt mij integendeel voor,
dat er heel wat is in te brengen tegen hetgeen op blz. '105
der stukken staat te lezen. Ik zal niet trachten dat in alle
bijzonderheden en in een lang betoog aan den Raad duidelijk
te maken, daargelaten nog of mij dat zou gelukken. Maar ik
wensch toch, hetgeen ik zeg, met eene enkele opmerking te
staven.
In de eerste plaats wordt op bladz. 105 opgemerkt, dat er
een groot verschil is tusschen leeraren en leerareseen dat
de leeraren hebben te zorgen voor een gezin en de leeraressen
niet. Ik weet niet» ol Burg. en Weth. dat nu eens bij het
bestaande personeel hier in de stad feitelijk hebben nagegaan.
Ik zal dat in ieder geval niet doenteneinde niet te treden in
persoonlijke en familie-omstandigheden. Maar in het algemeen
wil ik dit zeggen, dat er tal van gevallen zijn, waarin juist
iemand, in eene betrekking als deze leeraressen bekleeden,
geldelijk steunt minder bevoorrechte of hulpbehoevende familie
leden, en dat het verleenen van dien steun volstrekt niet is
een volkomen vrijwillige daad, gelijk Burg. en Weth dat voor
stellen, maar integendeel is eene moreele verplichtingja meer
malen zelfs eene wettelijke verplichting. Iedereen zal moeten
erkennen, hetgeen Burg. en Weth. voorbijzien, dat waar in
het Burgerlijk Wetboek staat, dat de ouders door hunne kin
deren moeten worden onderhouden, bij die wettelijke verplich
ting geen verschil wordt gemaakt tusschen jongens en meisjes.
Vervolgens begeven Burg. en Weth. zich in eene vergelijking
tusschen de tractementen hier ter stede en die in andere ge
meenten. Daarbij is een curieus verschijnsel op te merken.
Burg. en Weth. hebben zich inlichtingen verschaft omtrent
den toestand in verschillende steden in Juli 1900. Nu zeggen
Burg. en Weth.: het is mogelijk, dat na dien tijd de tracte
menten zijn verbeterd, maar dat doet voor ons betoog weinig
ter zake. Eigenaardige redeneering!
Niet alleen is het mogelijkdat de tractementen elders zijn
veranderd, M. d. V., neen, het is inderdaad geschied. En wan
neer men nu, om te weten of de hier gegeven tractementen
goed zijn, vergelijkingen gaat maken met andere plaatsendan
moet men niet gaan vergelijken met tractementenwelke daar
onvoldoende zijn bevonden, maar met de tractementen, die
op het oogenblik worden gegeven, nadat zij zijn herzien. Men
komt er niet af met alleen te zeggen: de tractementen kunnen
wel na Juli 1900 veranderd zijn, maar dat doet er zooveel
niet toe.
In de derde plaats zeggen Burg. en Weth., nadat zij deze
vergelijking hebben gemaakt: en nu verder geen andere ver
gelijkingen meer! Wanneer men de dames wil vergelijken
met andere ambtenaren, dan zeggen wij dat zulk eene ver
gelijking niet te pas komt.
En nadat Burg. en Weth. zelf eerst met de vergelijking
met andere gemeenten begonnen zijn, zeggen zij ten slotte:
het is eigenlijk ook slechts de vraag, of de tractementen »op
zich zeiven" als behoorlijk mogen worden beschouwd. Nu zou
ik gaarne eens van Burg. en Weth. vernemen, hoe men zien
kanof een tractement »op zich zelve" is behoorlijk. Dat kan
men alleen zien, wanneer men het vergelijkt met andere
tractementen, in dergelijke betrekkingen gegeven. En nu is
het wel opmerkelijk, dat deze tractementen in het algemeen
nooit zijn verhoogd geworden, terwijl jaar in jaar uit de trac
tementen van andere ambtenaren op allerlei gebiedook die
van het onderwijzend personeel, zijn verhoogd.
Wat ik nu heb gezegd strekt alleen om aan te toouen, dat
wat Burg. en Weth. hier hebben nedergeschrevenalles be
halve een axioma is; er is heel wat tegen aan te voeren. Op
het oogenblik, onder de bestaande omstandigheden, zal ik
evenwel geen voorstel doen, afwijkende van dat van Burg.
en Weth. Een oogenblik heb ik er nog over gedacht, of men
niet zou kunnen zeggen: vooralsnog geen termen aanwezig
zijn. Maar ook zonder die wijziging spreekt het van zelf, dat,
al neemt men nu het voorstel van Burg. en Weth aan, een
volgend jaar toch weder op deze zaak kan worden terug
gekomen.
Alleen zou ik nu nog aan de aandacht van Burg» en Weth.
wenschen aan te bevelen diengene onder het personeel, aan
de Hoogere Burgerschool voor meisjes verbonden, die het
allerlaagste tractement geniet, wanneer men tenminste daar
nog van «genietenmag spreken. Van dezen ambtenaar is
ook gewag gemaakt in den brief van de Commissie van
toezicht, maar daarvan wordt geen woord gerept in het advies
van Burg. en Weth. Er doet zich allicht nog wel eene andere
gelegenheid voor, bij welke Burg. en Weth. op deze zaak nog
kunnen terugkomen.
De Voorzitter. Ik ben door het betoog van den heer Drucker
niet overtuigd, dat Burg. en Weth. onjuist hebben gezien,
toen zij indertijd voorstelden om de tractementen der leeraren
aan de Hoogere Burgerschoool te verhoogen, terwijl zij nu
geen aanleiding vinden om datzelfde voor te stellen ten aan
zien van de tractementen der leeraressen aan de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes. In dat opzicht hebben wij gemeend
niet in vergelijkingen te moeten treden, omdat de verplich
tingen, die aan een leeraar, welke doorgaans een huisgezin heeft
te onderhouden, zijn opgelegd, niet te vergelijken zijn met
de verplichtingen, aan eene vrouw als leerares opgelegd. De
heer Drucker zegt, dat ook aan vrouwelijke leeraren de moreele
verplichting kan zijn opgelegd om te zorgen voor hare ouders;
maar datzelfde geldt ook ten opzichte van de leeraren, en dat
is dus geen bijzonderheid die speciaal aan leeraressen is op
gelegd. Maar het groote verschil is hier, dat de leeraren kunnen
gezegd worden te staan aan het hoofd van een huishouden en
verplicht zijn daarvoor te zorgen. De moreele verplichting,
waarop de heer Drucker doelt, geldt echter niet alleen voor
leeraressen, maar ook voor leeraren.
De heer Drucker heeft ook. gereleveerd dat waar Burg. en
Weth. eenerzijds niet de tractementen wilden vergelijken, zij
die toch wèl wilden vergelijken met de salarissen van leeraressen
in andere gemeenten; alsof daarin inconsequentie lag. Dit
is echter niet juist. Wij hebben niet willen vergelijken
de salarissen van de leeraressen en die der leeraren, omdat
de omstandigheden van beiden verschillen. Maar wij hebben
wel vergeleken de salar issen van de leeraressen hier in Leiden
en die van leeraressen in andere steden van ongeveer dezelfde
grootte. Mij dunkt toch, dat die vergelijking wel geoorloofd
isen ik meen, dat daarmedto volkomen is verantwoord waarom
wij in eene andere vergelijking niet kunnen treden. Wij ver
gelijken homogene toestanden en omstandigheden.
De heer Drucker zegt, dat Burg. en Weth. in hun stuk
hebben opgenomen den toestand op 1 Juli 1900 en niet de
veranderingen, welke sedert dien tijd plaats hebben gegrepen
en voorts dat sedert dien tijd wel veranderingen hebben kunnen
plaats grijpen in de salarissen der leeraressen bij het middel
baar onderwijs, die zouden kunnen motiveeren ook eene ver
hooging hier ter stede. Maar een resultaat omtrent die salaris-