133
Art. 0. 11
Zij zijn verplicht, wanneer zij uit hunne betrekking ont
slagen wenschen te worden, zes weken vóór het tijdstip,
waarop dit ontslag moet ingaanhunne ontslagaanvrage schrif
telijk bij den Gemeenteraad in te dienen.
Art. 10.
Deze verordening treedt in werking op 1 October 1902.
Op dat tijdstip vervalt de verordening van den 25en Januari
1894, (Gem. Blad N°. 8), voor zooveel deze het onderwijs in
de gymnastiek betreft, benevens het raadsbesluit van 25
Augustus '1887 regelende de bezoldiging van het onderwijs in
de gymnastiek aan het gymnasium, alsmede de bij raads
besluit van 29 December 1898 aan den leeraar C. Henner toe
gekende personeele toelage.
VERORDENING), regelende het onderwijs In het teekenen
aan de middelbare scholen, de kweekschool en de
openbare lagere scholen te Leiden.
Art. 1.
Met het geven van onderwijs in het teekenen aan de middel
bare scholende kweekschool en de meisjesschool 2e klasse
worden belast één leeraar en twee leeraressendie in het
bezit moeten zijn van eene acte M. O. in dit vak.
Art. 2.
De leeraar geeft les aan de Hoogere Burgerschool voor
Jongens tót een maximum van 31 uren per week en aan de
kweekschool tot een maximum van 6 uren per week.
Een der leeraressen geeft uitsluitend les aan de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes tot een maximum van 14 uren
per week.
De andere leerares geeft les aan de kweekschool en aan de
meisjesschool der 2e klasse tot een maximum van 20 lesuren
per week.
Art. 3.
De jaarwedde van de leerares aan de Hoogere Burgerschool
voor Meisjes bedraagt bij eerste aanstelling 700.— en wordt
na twee en vier jaren dienst telkens met ƒ100.— verhoogd.
Die van de andere leerares en van den leeraar bedraagt:
bij eerste aanstellingf 50.
na vijfjarigen dienst aan eene openbare of J 'sjaars per
bijzondere school, hetzij hier, hetzij elders 60.— wekelijksch
na tienjarigen dienst aan eene openbare of lesuur,
bijzondere school, hetzij hier, hetzij elders 70.
Art. 4.
Het onderwijs in het teekenen aan de andere lagere scholen
wordt, voor zooveel noodigopgedragen aan het aan deze
scholen verbonden personeel.
Voor zooveel dit personeel daarmede niet kan worden be
last, wordt door Burg. en Weth. door tijdelijke aanstelling
van bevoegde personen in de behoefte vooizien.
Deze laatsten worden op den zelfden voet bezoldigd als de
leeraar aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens.
Art. 5.
Burgemeester en Wethouders stellen jaarlijks vóór 1 Sep
tember den rooster der teekenlessen vast na ingewonnen
advies van de hoofden der daarbij betrokken inrichtingen.
Overeenkomstig dezen rooster worden de jaarwedden op de
begrooting over de verschillende inrichtingen verdeeld naar
evenredigheid van het wekelijks aan iedere inrichting gegeven
aantal lesuren.
Art. 6.
De leeraar en de beide leeraressen, alsmede het personeel
tijdelijk met het teekenonderwijs aan de lagere scholen belast,
zijn gebonden aan de bepalingen der inrichtingen, waaraan
zij les geven, ook wat schooltijden en vacantiën betreft.
Zoolang zij aan de leerlingen eener inrichting hetzij in,
hetzij buiten het schoollokaal les geven, staan zij onder het
toezicht van het hoofd dier inl ichting.
Art. 7.
De leeraar en de beide leeraressen, alsmede het personeel
tijdelijk met het teekenonderwijs aan de lagere scholen belast
mogen in de gemeentelijke teekenlokalen geen bijzonder onder
wijs geven tenzij met toestemming van den Gemeenteraad.
Ook is het den leeraar en de leeraressen verboden zonder
toestemming van den Gemeenteraad eenige bezoldigde betrek
king aan te nemen aan andere dan gemeente-instellingen.
Tot deze laatste wordt echter ook de school van het ge
nootschap «Mathesis Scientiarum Genitrix" gerekend.
Art. 8.
De leeraar en de leeraressen zijn verplicht, wanneer zij uit
hunne betrekking ontslagen wenschen te worden, zes weken
vóór het tijdstip, waarop dit ontslag moet ingaan, hunne
ontslagaanvrage schriftelijk bij den Gemeenteraad in te dienen.
Art. 9.
Deze verordening treedt in werking op 1 October 1902.
Op dat tijdstip vervalt de verordening van 25 Januari 1894
(Gem Blad N°. 8) gewijzigd bij die van 24 December 1896
(Gem. Blad van 1897 N°. 4) voor zooveel deze het onderwijs
in het teekenen betreft.
N°. 235. Leiden, 19 September 1902.
Aangezien de termijn van oplevering voor de verbouwing
van de school in de Heerenstraat met 12'/, zoogenaamde
werkbare dagen werd overschreden, is den aannemers Vrees
wijk en van Riet, ingevolge de bepalingen van het bestek,
een boete opgelegd van 125.
Thans verzoeken de aannemers bij nevensgaand adres van
die boete te mogen worden ontheven.
Blijkens haar in de Leeskamer ter inzage liggend rapport
acht de commissie van fabricage voor een gedeeltelijke kwijt
schelding wel termen aanwezig. Immers, het werk is naar
behooren uitgevoerd, de gemeente heeft door de te late op
levering geen schade geleden en buiten de schuld van de aan
nemers heeft het werk eenige vertraging ondervonden, doordien
na het ophouden van de vorst de benoodigde steenen niet
onmiddellijk op het werk aanwezig konden zijn.
Van den anderen kant echter mag niet worden verzwegen
dat adressanten zeer goed op tijd hadden kunnen gereed zijn,
indien zij slechts met meer spoed hadden gewerkt. Trouwens
adressanten ontkennen dan ook zeiven niet, dat de te late
oplevering voor een deel aan eigen schuld moet worden ge
weten. Onder deze omstandigheden kunnen wij met de com
missie van fabricage geen termen vinden om de boete geheel
kwijt te scheiden.
Mitsdien geven wij u overeenkomstig het advies dier com
missie in overweging aan adressanten kwijtschelding van de
opgelegde boete te verleenen tot een bedrag van 100.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
EdelAchtbare Heeren.
Geven met verschuldigde eerbied te kennen
Joh8 Wilh8 Vreeswijk, en Jac8 van Riet, timmerlieden te
Leiden
»dat zijwegens te late oplevering van de uitbreiding der
school aan de Heerenstraat, met een bedrag van honderd
vijf en twintig gulden zijn beboet;
»dat er, hoewel er ook eenigen schuld bij hen ligt, wel
enkele gegronde redenen zijn, welke tot die late oplevering
hebben medegewerkt, hoewel zij hun best hebben gedaan,
aan den vastgestelden tijd te blijven, o. a.
dat bij den aanvang van het werk, door invallenden vorst,
niet met voldoenden kracht kon worden voortgegaan, en bij
den daarop volgenden dooi, wij met den eersten dag dier
dooi, de benoodigde metselmaterialen niet konden betrekken, enz.
redenen waarom zij zich met het volste vertrouwen tot
UEdelAchtbare wenden, om van bovengemelde boete te
worden ontheven.
't welk doende,
UEdelAchtb. dw. dr.
J. W. Vreeswijk,
Leiden. p. o. J. v. Riet.
N°. 236. Leiden, 20 September 1902.
De Commissie van Financiën heeft tegen de in hare handen
gestelde rekening van het H. G. of arme Wees-en Kinderhuis
over het jaar 1901geene bedenkingen en stelt U voor die
rekening goed te keuren:
In ontvangst ad f 32406.06®
In uitgaaf ad30389.76
Sluitende met een batig saldo van 2016.30®
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 237. Leiden20 September 1902.
Niet zonder verwondering werd door ons kennis genomen
van nevensgaand verzoek van de Gemeentewerklieden-Ver-
eeniging «Recht en Plicht'', waarbij deze andermaal op ver
hooging van de loonen der stadswerklieden aandringt. Immers,
nadat Uwe Vergadering bij haar besluit van den 5en Juni jh