120 DINSDAG 2 SEPTEMBER 1902. De Voorzitter. Of het door U gewenschte eene verbetering zou zijn, moet nog door de ondervinding worden bewezen, terwijl wij weten dat de bestaande regeling goed is. Ook behoeven niet al de hoofden der scholen tegenwoordig te zijn; er staat: eene Commissie uit de hoofden; er kunnen bij eene tusschentijdsche toelating bijv. twee hoofden tegenwoordig zijn. De zaak loopt nu goed, terwijl wij moeten afwachten of de verandering, door U gewenscht, ook eene verbetering zal zijn. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 2 wordt zonder hoof delijke stemming aangenomen. De artikelen 3 tot en met 13 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Beraadslaging over art. 14, luidende: »Indien de ouders of zij, die hen vervangen, het hoofd der school verlangen te spreken, moeten zij zich vóór den schooltijd aan de school vervoegen. »Zij mogen het hulppersoneel niet over schoolzaken aan spreken." De heer Drucker. Het komt mij voor, dat dit artikel eigenlijk wel gemist kan worden. In het eerste lid wordt gezegd, dat men, om het hoofd der school te spreken, vóór schooltijd moet komen. Zonder een dergelijk voorschrift zou zich die quaestie ook wel regelen, want ieder hoofd eener school pleegt aan te kondigen, op welk uur hij te spreken is en op andere tijden kan men hem in den regel niet spreken. Het tweede lid, luidende: »zij mogen het hulppersoneel niet over schoolzaken aanspreken," komt mij eenigszins ver ouderd voor. Bij deze regeling leidt het al tot zeer zonderlinge gevolgen. Wij krijgen op de herhalingsschool een cursus in huishouden, koken en wasschen, en indien nu een der ouders eener leerlinge eens wil weten, of het kind genoeg van het onderwijs in die vakken profiteert, zal men daarvoor niet mogen aanspreken de deskundige, die zelve het onderricht geeft, maar zal men zich behooren te wenden tot het hoofd der school, ofschoon deze uit den aard der zaak met de détails van het onderwijs niet bekend zal zijn. Het zou naar mijne meening de voorkeur verdienen, indien in een dergelijk geval niet verboden was met de onderwijzeres zelve te spreken. Ik zou daarom in overweging willen geven de oplossing dezer quaestie aan een verstandige praktijk over te laten. De heer van Hamel. Een dergelijke bepaling, welke ook thans reeds bestaat, heeft werkelijk haar nut, want het komt meermalen voor, dat ouders of familieleden van leerlingen zich met opmerkingen of klachten, niet tot het hoofd der school, maar tot het hulppersoneel trachten te wenden, het geen dient te worden tegengegaan in 't belang der goede orde en ook in 't belang van het hulppersoneel zelf. De opmerking van den heer Drucker, dat men zich moet kunnen wenden tot den deskundige, voor het geval het hoofd der school niet bekend is met de détails van het onderwijs, is zeker juist, maar niemand zal het ook euvel duiden, indien de ouders der leerlingen zich wenden tot de Directrice van het Volkshuis of tot de onderwijzeres, belast met het geven van onderricht in het kokenin zekeren zin is dit een zelf standig onderdeel van het herhalingsonderwijs voor meisjes. Men zou wat dit voorschrift betreft een uitzondering kunnen maken voor genoemde onderwijzeres, maar overigens stel ik prijs op het behoud dezer bepaling. De heer de Goeije. In alle verordeningen op het onderwijs komt deze bepaling voor teneinde te beletten, dat het hoofd der school wordt gepasseerd en er besprekingen plaats hebben tusschen de ouders der leerlingen en het hulppersoneel buiten het hoofd om. Zij is hier niet zoo noodzakelijk, omdat het hier leerlingen geldt van eenigszins hoogeren leeftijd dan die der openbare scholen en, gelijk de heer Drucker terecht op merkte, ligt het hoofdbezwaar in het onderwijs in de kook kunst, waarmede het hoofd der school niet in détails bekend is. Men vergete echter niet, dat dit voorschrift steeds met eeri korrel zouts wordt opgevat en niemand bezwaar zal maken, indien de ouders eener leerling met een hulponderwijzeres komen spreken over het onderricht in het koken. De heer Sijtsma. Ik wensch mij aan te sluiten bij hetgeen de heer Drucker in het midden heeft gebracht, die er op wees, dat de ongerijmdheid dezer bepaling het meest uitkomt bij het onderwijs in het huishouden, koken en wasschen. Mij dunkt zij komt uit bij alle onderwijs in 't algemeen. Bij mij bestaat tegen een dergelijk voorschrift groot bezwaar, eerstens omdat men aan de ouders der leerlingen niet kan verbieden met het hulppersoneel te spreken. Indien ik een onderwijzer ontmoet en ik vraag, of mijn kind goede vorderingen maakt, dan verdient zulks verre van af keuring, vooral wanneer men bedenkt, dat er algemeen geklaagd wordt over gemis aan voeling tusschen de onderwijzers en de ouders. Op het platte land bestaat die aanraking wel, want daar gaan de onder wijzers in geval van ziekte of anderszins de kinderen bezoe ken. Dat werkt uitstekend terug op het onderwijs. Ook nog om een andere reden ben ik tegen het behoud dezer bepaling. Het is mij gebeurd, dat ik vóór eene school stond te wachten ten einde een onderwijzer te kunnen spreken, waarop toen het hoofd dier school naar mij toe kwam om te vragen met welk doel ik daar stondtoen ik antwoordde, dat ik op een onderwijzer wachtte, werd mij gevraagd, waarover ik dezen wilde spreken, «indien, zoo zeide het hoofd, die vraag althans niet te onbescheiden was." Ik gaf hem ten antwoord, dat ik dergelijke vragen natuuriijk te onbescheiden vond. Dergelijke feiten, M. d. Y. zijn het gevolg van deze bepaling die ik toen nog niet kende, want dan had ik de vraag niet onbescheiden gevonden, 't Hoofd der school was in zijn recht krachtens de Verordening. Ik geef toe, dat het hoofd hoofd moet blijven; in het hoogste ressort zullen de ouders der kinderen bij het hoofd der school behooren terecht te komenmaar ik zie er geen bezwaar in, dat men met een onderwijzer over zijn kinderen spreekt en daarom dring ik er sterk op aan de laatste alinea van dit artikel te laten vervallen. De heer Drucker. Nu de zaak eenmaal besproken is, gaat het toch werkelijk niet aan, de bepaling onveranderd te be houden, want dan zou men telkens ouders en onderwijzers kunnen beschuldigen de verordening te overtreden, zoodra zij samen eene bespreking houden. Aan den anderen kant erken ik ook dat als regel moet gelden, dat wie iets over het algemeen beleid van de school heeft in te brengen, zich moet wenden tot het hoofd van de school en niet tot het hulppersoneel. Ik zou echter meenen dat art. 14 zou kunnen worden vervangen door eene nieuwe bepaling, aldus luidende »het hoofd der school maakt bekend, op welke uren hij voor de ouders of degenen die hen vervangenis te spreken." Dan staat er in de verordening dat het hoofd der school moet hebben een bepaald spreekuur, maar vervalt het verbod voor het hulppersoneel om over speciale punten met de ouders een gesprek te voeren. Naar mijne meening zou het geheele artikel wel kunnen vervallen, maar ik begrijp dat daartegen misschien eenig bezwaar zou worden geopperd. M. d. V., ik stel dus voor, art. 14 in den door mij aan gegeven zin te wijzigen. Het amendement wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De Voorzitter. Burg. en Weth. kunnen zich met het amendement wel vereenigen en wijzigen het artikel dus in dien geest. Het gewijzigde art. 14 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 15 tot en met 18 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De Verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XI. Vaststelling van het algemeen leerplan voor de open bare herhalingsscholen. (Zie Ing. St. n°. 209). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. XII. Vaststelling der verordening, regelende de heffing van schoolgeld aan de openbare herhalingsscholen te Leiden. (Zie Ing. St. n°. 209). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XIII. Vaststelling der verordening, regelende de invordering van schoolgeld aan de openbare herhalingsscholen te Leiden. (Zie Ing. St. n°. 209). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XIV. Verdeeling van den Raad in Sectiën. De Voorzitter. Er zijn 31 leden; ééne sectie zal dus moeten bestaan uit 11 leden; ik stel voor om dat de eerste sectie te doen zijn. Daartoe wordt bij acclamatie besloten. Bij loting worden de sectiën als volgt samengesteld: Eerste Sectie: Voorzitter, de Wethouder Korevaar, tevens Voorzitter van de Commissie van Fabricage; lid van de Commissie van Financiën, de heer Drucker; en verder als

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 4