DINSDAG 2 SEPTEMBER 1902. 119 huizen bestaan, zal ook hier in deze quaestie wel worden voorzien; bij deze overeenkomst met het Rijk zou echter eene desbetreffende bepaling niet op haar plaats zijn. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. IX. Vaststelling der verordening, regelende het getal der scholen, waarin te Leiden openbaar herhalingsonderwijs wordt gegeven, den omvang van het onderwijs, het aantal onder wijzers en onderwijzeressen bij dat onderwijs werkzaam en de bezoldiging van het onderwijzend personeel. (Zie Ing. St. n°. 209). Er worden geen algemeene beschouwingen gehouden. Art. 1 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 2, luidende: »De vakken, waarin onderwijs wordt gegeven zijn: a. lezen: hoofdzakelijk ter verkrijging van kennis op velerlei gebied (litt. a van art. 2 der Wet op het Lager Onderwijs). b. nederl. taal: opstellen, brieven met adressen, rekeningen, enz., stijloefeningen (litt. d). I uit het hoofd rekenen. c. rekenenhandelsrekenen. aanschouwelijke meetkunde (litt. c). d. teekenen (litt. q). e. kennis der natuur (litt. g f. staatsregeling g. natuurkennis van den mensch en gezondheidsleer. h. nuttige handwerken (litt. k). i. huishoudkundekookkunst benevens voedingsleeren het behandelen van de wasch. j. wollennaaien. Op den beperkten cursus (van 96 uur) wordt onderwijs gegeven: voor de jongens in de vakken, genoemd onder b, c, e en d: voor de meisjes in die genoemd onder b, c, e en h." De heer Sijtsma. M. d. V. Het heeft mijne aandacht ge trokken dat onder de vakken ook wordt vermeld: g natuur kennis van den mensch en gezondheidsleer, waarmede ik op zichzelf zeer tevreden ben. Ik acht echter de uitdrukking: natuurkennis van den mensch niet juist en zou liever willen spreken van kennis van het menschelijke -lichaam. Natuur kennis van den mensch sluit ook inhet zieleleven van den mensch, wat toch zeker de bedoeling niet is om te doen onderwijzen. De Voorzitter. De autoriteiten, o. a. ook de Schoolcom missie, heeft denzelfden term: natuurkennis van den mensch, gebezigd, en Burg, en Weth. hebben niet wijzer willen zijn dan de schoolautoriteiten. De heer de Goeie. Ook Gedeputeerde Staten bezigen deze uitdrukking. De heer Sijtsma. De uitdrukking, ik herhaal het, is mijns inziens toch niet juist. Onder natuurkennis van den mensch versta ik geheel iets anders dan alleen de kennis van het menschelijk lichaam; daaronder begrijp ik ook den aard van den mensch, zijne zedelijke hoedanigheden; en zooals ik reeds zeide, dit zal men toch wel niet willen doen onderwijzen. Maar misschien is er iemand met meer taalkennis dan ik, die zijn licht over deze quaestie wil doen schijnen. Het zou mij zeer verwonderen indien hij mij in het ongelijk stelde. De heer van Hamel. De hoofden van het herhalingsonder wijs hebben herhaaldelijk met mij over deze aangelegenheid geconfereerdook de schoolcommissie is gehoord, en in overleg met deze is de uitdrukking natuurkennis van den mensch, in de verordening gebezigd. En waar nu eveneens de school opziener de conceptverordening heeft goedgekeurdmaak ik ernstig bezwaar om thans daarin verandering aan te brengen. Natuurkennis van den mensch is, dunkt mij, ook iets anders dan kennis der menschelijke natuur. De heer de Goeje. De uitdrukking is niet mooi, maar tot misverstand zal zij geen aanleiding geven. De heer Sijtsma. Ik wil er met den Wethouder van Onder wijs geen messen over trekken, want ik verwacht ook van deze uitdrukking geen kwade gevolgen, maar toch verdient het m. i. aanbeveling bij het aangeven van leervakken de meest duidelijke en juiste termen te bezigen en dan durf ik tegenover de autoriteiten, die ik overigens respecteer, vol houden, dat «kennis van het menschelijk lichaam" duidelijker de bedoeling weergeeft dan «natuurkennis van den mensch." De beraadslaging wordt gesloten en art. 2 zonder hoofde lijke stemming aangenomen. Art. 3 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 4, luidende: «De benoeming der onderwijzers en onderwijzeressen geschiedt door den Gemeenteraad uit eene voordracht, opgemaakt door Burgemeester en Wethouders in overleg met den Arrondisse- ments-schoolopziener, na ingewonnen bericht, wanneer het het hoofd eener school betreft, van de gezamenlijke hoofden der scholen van de 2e, 3e en 4e klasse en wanneer het de overige onderwijzers en onderwijzeressen betrelt, van het hoofd der herhalingsschool." De heer Sijtsma. Ik lees in dit artikel: «De benoeming der onderwijzers en onderwijzeressen geschiedt door den Gemeente raad uit eene voordracht, opgemaakt door Burgemeester en Wethouders, in overleg met den Arrondissements-schoolop- ziener, na ingewonnen bericht, wanneer het het hoofd eener school betreft, van de gezamenlijke hoofden der scholen van de 2e, 3e en 4e klasse", enz. Mij dunkt, dat bij een dergelijke benoeming te veel omslag wordt gemaakt, want het hooren van al die hoofden komt mij daarbij overbodig voor. Indien een hoofd moet worden benoemd, zal het kunnen gebeuren, dat de andere hoofden een oordeel moeten vellen over een collega en dat acht ik ongewenscht. Ik zou zulks willen overlaten aan Burg. en Weth. en aan den Arrondissements-schoolopziener. De heer van Hamel. Op dit oogenblik is de toestand pre cies dezelfde; alleen de hoofden der scholen tweede klasse zijn tot dusverre niet bij de benoemingen betrokken geweest. Het feit echter, dat de leerlingen, die de herhalingsscholen zullen bezoeken, mede afkomstig zijn van de scholen der tweede klasse, heeft Burg. en Weth. doen besluiten ook aan de hoofden dier scholen invloed toe te kennen op de benoe ming der onderwijzers. De beraadslaging wordt gesloten en art. 4 zonder hoofde lijke stemming aangenomen. De artt. 5 en 6 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. X. Vaststelling der verordening betreffende de inwendige regeling van het herhalingsonderwijs en de toelating van de leerlingen. (Zie lng. St. no. 209). Er worden geen algemeene beschouwingen gehouden. Art. 1 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 2. luidende; «Het examen, bedoeld bij art. 1 sub. 2°, wordt afgenomen door het hoofd der herhalingsschool, bijgestaan door eene commissie uit de hoofden der scholen 2e, 3e en 4e klasse." De heer Sijtsma. M. d. V. Ik lees hier dat het hoofd der herhalingsschool moet worden bijgestaan door eene Commissie uit de hoofden der scholen 2e, 3e en 4e klasse. Waarom nu weder de hoofden der scholen er bij gehaald? Mij dunkt dat het examen het best zal worden afgenomen door het hoofd van de herhalingsschool en zijn personeel: die kunnen het best beoordeelen welke eischen bij het examen zijn te stellen. De heer van Hamel. Ook in dit opzicht zijn wij niet van de oude verordening afgewekentegenwoordig hebben wij den zelfden toestand; men is uitgegaan van het denkbeeld om zoo min mogelijk verandering aan te brengen, waar de be staande regeling goed werkte, alleen zijn er nu bijgevoegd de hoofden der scholen 2de klasse. In de vergadering, die wij verleden jaar October, toen wij met de voorbereiding der nieuwe verordening aanvingen, met alle hoofden der scholen gehouden hebben, ik meen dat de heer de Goeje als voor zitter van de Schoolcommissie die vergadering ook heeft bij gewoond was de algemeene geest, de algemeene opinie, dat men den toestand moest laten zooals hij was en het hoofd van de herhalingsschool moest laten bijstaan door eene com missie uit de hoofden der scholen. De hoofden der scholen waren daarop ook bijzonder gesteld. De heer Sijtsma. Ook na de mededeeling van den heer van Hamel acht ik de regeling onnoodig uitgebreid. Met toe stemming van Burg. en Weth. kunnen ook tusschentijds kinderen worden toegelaten. Gesteld nu dat dit een enkele maal voorkomtwaarom moeten dan alle hoofden der scholen of een Commissie uit die hoofdenbij het examen tegenwoordig zijn. Is dat niet een onnoodige drukte? Ik blijf bij mijne meening dat het hoofd van de herhalings school en zijn personeel het best op de hoogte zijn van de eischen die gesteld mogen worden. En al luidt nu de oude verordening zoo, dat behoeft ons toch niet te weerhouden om in de nieuwe verordening vereenvoudiging of verbeteringen aan te brengen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 3