GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 125 ISGEK«1IEII ÜTIIKKEX. N°. 221. Leiden, 29 Augustus 1902. Noch bij de commissie van fabricage, noch bij ons college bestaat bezwaar tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van J. G. Rietbergen om vergunning tot demping van een gedeelte sloot vóór zijn perceel aan den Rijnsburgerweg, kadastraal bekend onder Sectie L. n". 905, gemeente Leiden. De sloot is het gemeenschappelijk eigendom van adressant en de gemeente en de demping beoogt slechts een verlenging van de reeds bestaande afdamming, die toegang verleent tot bovenbedoeld perceel. Mitsdien geven wij U in overweging aan J. G. Rietbergen, behoudens rechten van derden, vergunning te verleenen tot demping van het gedeelte sloot gelegen vóór zijn perceel aan den Rijnsburgerweg, kadastraal bekend onder Sectie L. n°. 905, gemeente Leiden, onder de navolgende voorwaarden: 1°. dat het te dempen gedeelte sloot worde ontdaan van bodem en drijfvuil en worde aangevuld met zuiver zand tot nader door ons college aan te geven hoogte; 2°. dat aan het uiteinde van de gedempte sloot een houten schoeiing worde geplaatst, voorzien van een ijzeren hek van voldoende sterkte, ter beoordeeling van ons college; 3°. dat de grond van adressant van den gemeentegrond worde afgescheiden door een ijzeren hek op steenen voet, waarvan teekening en constiuctie vooraf door ons college moeten worden goedgekeurd; 4°. dat alle werken ten genoegen van ons college worden uitgevoerd; 5°. dat daags voor den aanvang, van het werk daarvan kennis worde gegeven op het bureau van gemeentewerken, en 6°. dat deze vergunning vervalt, 'wanneer daarvan vóór 1 November 1902 geen gebruik is gemaakt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. Geeft eerbiedig te kennen de ondergeteekende, J. G. Riet bergen woonende Steenstraat No. 3, dat hij de sloot voor zijn grond gelegen aan de Rijnsburgerweg, kadaster N. L. 905 wenscht te dempen. Rede waarom hij uw college eerbiedig verzoekt hem de vergunning daartoe te verleenen, zullende zich gedragen naai de voorwaarden dienaangaande vast te stellen, 't Welk is doende enz. Leiden, 13 Augustus 1902. J. G. Rietbergen. N°. 222. Leiden, 8 September 1902. De werkzaamheden aan den bouw van het openbaar slacht huis zijn thans zoo ver gevorderd, dat de werkelijke kosten van op- en inrichting met vrij groote zekerheid kunnen wor den vastgesteld. Zooals U bekend is, werd voor dit werk bij IJw besluit van 25 October 1900 een bedrag van 400000.— beschikbaar gesteld. Van dit bedrag was op 1 Augustus van dit jaar over een som van 364929.92 beschiktterwijl mag worden verwachtdat de nog resteerende werken alsnog eene uitgave zullen vereischen van 48570.08. In dat geval zullen dus de totale op- en inrichtingskosten bedragen 413500. dat is dus ƒ13500.— meer dan het bedrag, waarop dit werk aanvankelijk werd geraamd. Deze overschrijding laat zich op zeer eenvoudige wijze ver klaren. Bij hetj oorspronkelijk project was er op gerekend, dat de reiniging van het afvalwater langs mechanisch-chemischen weg zou geschieden en waren de kosten van het daarvoor benoodigde klaarbassin op ƒ3000.— uitgetrokken. (Men verge lijke het bij onze voordracht van den 16en Mei 1900, opge nomen onder n°. 119 der Ingekomen Stukken, gevoegde rap port van den Directeur van Gemeentewerken van den 24en Februari daaraan voorafgaande). Later, tengevolgè van een inmiddels door den Wethouder van Fabricage met den Inspec teur der Vee- en Vleeschkeuring en den Directeur van Ge meentewerken op verschillende abattoirs en klaarinrichtingen in Duitschland ingesteld onderzoek, werd evenwel door ons bij bovengenoemde voordracht voorgesteld het afvalwater niet slechts mechanisch doch ook biologisch te reinigen. En hoe wel nu de kosten van zulk een biologische reinigingsinrich ting door ons op ƒ10000.geraamd werden, onderging niettemin het geheele kostenbedrag van ƒ400000.dienten - volge geene verhooging, omdat wij meenden te mogen ver trouwen, dat ook die ƒ10000.— uit het uit den aard der zaak globaal geraamde totaal-bedrag zouden kunnen worden gevon den. Thans evenwel, nu de openbare aanbesteding van de biologische reinigingsinrichting heeft plaats gehadblijken de kosten daarvan met inbegrip van bijkomende werken te zullen bedragen 18500.Hierdoor alleen zou dus reeds een over schrijding der stichtingskosten, inderdaad met f 15500.— en in ieder gevalindien men de raming der biologische reinigings inrichting op 10000tot uitgangspunt wil nemen, met ƒ8500.— worden verklaard. Al te zeer verwonderen mag men zich over die hoogere kosten der biologische reiniging zeker niet. Wanneer men toch bedenkt dat nog in geen enkel slachthuis, ook niet in het buitenland, de biologische klaring werd toegepast; ja, dat de methode-zelf in ons land nog slechts bekend was door kennisneming van elders verkregen resultaten en den uitslag van proeven in het klein en dat dus ook maar eenigs- zins betrouwbare gegevens voor eene kostenberekening ont braken dan kan het zeker niet als een ernstige misslag worden aangemerkt, indien de aanvankelijk voor tanks en filters geraamde som van 10000.ten slotte bleek zoo belangrijk te moeten worden overschreden. Intusschen, indien men aanneemt dat de werkelijke kosten der reiniging van het afvalwater de aanvankelijk geraamde som met slechts ƒ8500.overschrijden, dan blijken dus alle andere werken ten behoeve van het openbaar slachthuis te zamen slechts ƒ5000.meer te zullen kosten dan daarvoor oorspronkelijk werd uitgetrokken. En neemt men nu ook hier weer in aanmerking, dat de aanvankelijke raming van ƒ400.000.uit den aard der zaak op een slechts in hoofd trekken ontwikkeld plan gebaseerd was, dat alle mogelijke details nog moesten worden uitgewerktdat men bij de raming geheel moest afgaan op de kosten van andere slachthuizen en de voorloopige opgaven van fabrikanten en leveranciers, dan meenen wij ook hier weer te mogen aannemen, dat eene overschrijding van ƒ5000.- op een werk van f 400.000. aan geen ernstige kritiek kan onderhevig zijn. Met volkomen vrijmoedigheid geven wij u dan ook in over weging de alsnog vereischte 13.500.ter onzer beschikking te stellen enwat dit onderdeel betrefttot de vaststelling van den hierbij overgelegden suppletoiren begrootingsstaat over te gaan. Volgt nu uit het bovenstaande, dat ons college overtuigd is, dat met een verhooging van ƒ13500.in de kosten van alle tot dusverre gevoteerde werken ten behoeve van het openbaar slachthuis zal kunnen worden voorzien, ja meenen wij veeleer te mogen verwachten, dat de nog te verwerken 48570.niet ten volle zullen benoodigd zijn maar veeleer eenig overschot zullen overlaten, zoo mag ons dit toch niet weerhouden er op te wijzen, dat het altijd mogelijk blijft, dat onvoorziene omstandigheden of een mogelijke tegenval bij de nog te verrichten werkzaamheden de kosten alsnog eenigs- zins zullen doen stijgen. Dit is vooral daarom mogelijk, omdat onder de werken welke alsnog voor die 48570.— zullen moeten worden uitgevoerd, er verscheidene zijn, waarvan moeilijk met volkomen zekerheid eene raming kan worden gemaakt. Wij wijzen u op het timmer-, metsel-, stel- en hulpwerk voorde montage der machine- en transportinstallaties; op den aanleg der water- en stoomleidingop de te verrichten putboringen waarvan de kosten zeer onzeker zijn, zoolang capaciteit en dientengevolge het aantal der vereischte putten onbekend is; op de aanschaffing van den inventaris en op het onderzoek en de beproeving der verschillende machines; alle werken, waaromtrent door den Directeur van Gemeentewerken in het in de Leeskamer ter inzage liggend rapport nadere mede- deelingen worden verstrekt. Intusschen, wij herhalen, de kosten van al deze werken zijn door ons ruim geraamd, zoodat wij veeleer mogen ver wachten, dat zij het geraamde bedrag niet zullen bereiken, dan dat zij dit zouden kunnen overschrijden. Zal dus het slachthuis zooals het oorspronkelijk is ontwor pen, een uitgave vereischen van 413500.de ondervin ding, sedert tot den bouw werd besloten door ons opgedaan, elders aan den dag getreden leemten, alsmede een nader onder de oogen zien van de verschillende behoeften, waarin het slachthuis zal moeten voorzien, hebben alsnog de aandacht gevestigd op verschillende bijkomende werken, wier uitvoe ring, zoo al niet voor het slachthuisbedrijf volstrekt nood zakelijk, dan toch zeker hoogst wenschelijk moet worden geacht, ten einde deze inrichting aan alle billijke eischen te doen be antwoorden. In de eerste plaats is nader de wenschelijkheid gebleken, dat een stalletje worde gebouwd, waarin de proefdieren, welke voor de vee- en vleeschkeuring noodig zijn, kunnen worden ondergebracht. Zooals u vermoedelijk bekend is wordt het experimenteel onderzoek ten behoeve van de vee- en vleesch-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 1