Fockema Andreae, GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 111 INGEKWIIEN STUKKEN. N°. 206. Leiden, 9 Augustus 1902. Onder mededeeling, dat de desbetreffende adviezen van den Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs en van de Commissie van Toezicht in de Leeskamer ter inzage zijn nedergelegd, geven wij in overweging Dr. L. Vuyck met ingang van 1 September a. s. weder voor den tijd van een jaar te benoemen tot leeraar in de Natuurlijke Historie aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens alhier. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden, N°. 207. Leiden, den 6 Augustus 1902. Wij hebben de eer U hierbij te doen toekomen de sollici tatie van den heer Dr. Henri W. de Graaf, alhier, naar de vacante betrekking van leeraar in de Natuurlijke Historie. Andere sollicitanten hebben zich niet aangemeld. Met het volste vertrouwen meenen wij echter Dr. Henri W. de Graaf aan U ter benoeming te mogen voordragen en wel overeenkomstig zijn verlangen voor den tijd van een jaar. De Inspecteur der Gymnasia, wiens advies hierbij in afschrift wordt overgelegd, kan zich met deze voordracht vereenigen. Curatoren van het Gymnasium Voorzitter. J. C. van der Lip, Secretaris. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Utrecht, 17 Juli 1902. In antwoord op bovenvermeld schrijven heb ik de eer Uw College te berichten, dat er bij mij geen bezwaar bestaat tegen Uw voornemen om den heer Dr. Henri W. de Graaf aan den Gemeenteraad aan te bevelen ter benoeming tot leeraar in de natuurlijke historie aan het gymnasium voor het schooljaar 1902—1903. De Inspecteur der gymnasia, (w. g.) C. J. Eggink. Aan het College van Curatoren van het gymnasium te Leiden. N°. 208. Leiden, 9 Augustus 1902. Aangezien het hierbij overgelegd verzoek van J. Smittenaar volkomen dezelfde strekking heeft als dat van D. J. C. Speet, opgenomen onder N°. 199 der Ingek. Stukken, geven wij U in overweging op geheel dezelfde gronden ook op dit verzoek afwijzend te beschikken, maar ook nu weer ons te machtigen aan adressant te berichten, dat op een eventueel verzoek om de sloot voor eigen rekening te mogen dempen eene gunstige beschikking kan worden tegemoet gezien. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 5 Augustus 1902. Aan den Raad der Gemeente Leiden, EdelAchtb. Heeren. Ondergeteekende Jacobus Smittenaar, wonende aan de Hoogen Rijndijk N°. 10 te Leiden, geeft met verschuldigden eerbied te kennen, dat voor zijn perceel bovengenoemd eene sloot is gelegen, en dat deze sloot door demping en rioleering van het gedeelte er van waarlangs in den laatsten tijd is gebouwd geworden tot vergaarbak is gaan dienen der faecalieën welke er in uitvloeien, daar deze sloot geen uitwatering of loozing heeft; en daardoor niet alleen eenen ondragelijken stank uitwasemt, doch zelfs zeer schadelijk voor de gezondheid is geworden. Altemaal redenen welke hem noopen de aandacht van UEd.Achtb. College er op te vestigen, dat de toestand waarin deze sloot verkeert, eene onhoudbare is, en tevens UEd.Achtb. College verzoekt, die maatregelen te willen treffen, waardoor hieraan een einde worde gemaakt, daar het voortbestaan dezer onhoudbaren toestand een hygiënisch gevaar oplevert en deze schoone wandelweg ontsiert. 't Welk doende de requestrant, Hooge Rijndijk N°. 10. J. Smittenaar. N°. 209. Leiden9 Augustus 1902. Zooals u reeds bij onze voordrachtopgenomen onder n°. 174 der Ingekomen Stukkenwerd medegedeeld zaltengevolge van de door art. 34 der Wet op den Leerplicht in art. 17 der Wet op het Lager Onderwijs gebrachte wijzigingen het herhalingsonderwijs vóór den eerstvolgenden cursus, d. i. vóór 1 October a. s.aan een algeheele reorganisatie moeten worden onderworpen. Niet alleen toch wordt thans bij art. 17 der Wet op het Lager Onderwijs aan de gemeenten de verplichting opgelegd otn hun, die het gewoon lager onderwijs genoten hebben, de gelegenheid te geven herhalingsonderwijs te genieten, maar dat artikel bepaalt tevens dat de gemeenteraad bij zijne regeling van dat onderwijs onder meer de volgende voorschriften moet inachtnemen a. dat het ten minste gedurende 96 uren in het jaar wordt gegeven b. dat het moet omvatten ten minste vier vakken van onderwijs, waaronder ten minste twee, welke begrepen zijn onder het gewoon schoolonderwijs; c. dat het zóó moet zijn ingericht, dat ouders, die hunne kinderen niet meer dan 96 uren herhalingsonderwijs in het jaar willen doen genietendie kinderen een geregelden cursus kunnen doen bijwonen, zonder dat dit aantal uren wordt overschreden d. dat er, behoudens door de Koningin te verleenen tijdelijke vrijstellingvoor de meisjes gelegenheid moet zijn om buiten avonduren 96 uren in het jaar herhalingsonderwijs te ge nieten; en e. dat voor het herhalingsonderwijs, buiten avonduren, niet meer dan twee halve dagen in de week mogen worden besteed. Hieruit volgt al dadelijk, dat in een gemeente als de onze, waar reeds thans meer dan 96 uur per jaar herhalingsonder wijs wordt gegeven, dit onderwijs in het vervolg zoowel voor de meisjes als voor de jongens uit een beperkten (van 96 uur) en uit een uitgebreiden cursus zal moeten bestaan. Terwijl toch reeds de door de wet geëischte 96 uren een afzonderlijken cursus, dus een geheel, zullen moeten vormen, zullen bovendien nog andere uren moeten worden aangewezen voor hen, die meer onderwijs begeerenin dier voege dat deze meerdere uren tezamen met die van den beperkten cursus, den uitgebreiden cursus zullen uitmaken. Voorts bepaalt art. 17 dat ook op dit onderwijs de artt. 18 en 19 litt. b der Wet op het Lager Onderwijs toepasselijk zijn. Hieruit volgt, dat Gedeputeerde Staten zullen te beoor- deelen hebben of het getal scholen en de omvang van dit onderwijs voldoende zijn. Ten einde den gemeentebesturen hun taak te vergemakke - lijken hebben daarom Gedep. Staten, na daaromtrent den Inspecteur van het Lager Onderwijs te hebben geraadpleegd, in eene aan Burgemeester en Wethouders der verschillende gemeenten toegezonden circulaire van 4 November 1901 opgenomen in n°. 101 van het Provinciaal Bladhunne ziens wijze medegedeeld omtrent de vraag, welke grondslagen voor de regeling van het herhalingsonderwijs aanbevelingswaardig zijn, vertrouwende, dat door ons bij het aan Uwe Vergadering in te dienen voorstel met hunne aanwijzingen zou worden rekening gehouden. Gedep. Staten stellen daarbij voorop, dat het herhalings onderwijs, om aan de bedoeling van den wetgever te beant woorden iets geheel anders moet worden dan het tot dusverre geweest is. De herhalingsschool mag niet eenvoudig een duplicaat, een aanvulling of voortzetting zijn van de hoogste klasse der gewone lagere school, maar moet zich meer richten op, zich meer aansluiten aan de practijk des levens. Hoofdzaak is, zeggen Gedep. Staten, dat het onderwijs aantrekkelijk zij en om dit te wezen moet het in verband staan met de werkzaamheden, die de leerlingen of reeds verrichten in huis of maatschappij of zich voor de toekomst hebben gekozen. Het bij uitnemendheid aangewezenhet hoofd vak van allen achten zij daarom »kennis der natuur", welk vak zich danal naar de behoeften, tot plant- en dierkunde hygiëne en voedingsleerpractische technologie of warenkennis uitstrekken kan. Daaraan sluiten zich dan onmiddellijk aan «rekenen" en steekenen" voor de jongens en «nuttige handwer ken" voor de meisjeswaarbij «rekenen" zich dan uit den aard der zaak niet moet bepalen tot het eenvoudig «rekenen" der lagere school maar zich tevens, in verband met de behoefte, tot «handelsrekenen" en «aanschouwelijke meetkunde" kan uit strekken. Zoo komen dan Gedep. Staten tot de conclusiedat de aan gewezen vakken voor den beperkten cursus voor jongens zijn: kennis der natuurNederlandsche taalrekenen en teekenen en voor meisjes: kennis der natuur, Nederlandsche taal, rekenen en nuttige handwerken. Het spreekt voorts vanzelf dat de jaarcursussen van 96 uren niet geheel op zichzelf mogen staan, maar weder een onderdeel moeten uitmaken van den geheelen herhalings-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 1