103
In mindering van deze som komen echter:
a. het niet verbruikte bedrag van de beschik
baar gestelde sommen voor:
de brug over de Witte Singelgracht972.91
de verbouwing van het bureau van politie 615.27
den aankoop van een terrein bij de Gas
fabriek 0.62®
den bouw van een vierde Wethouderskamer 302.72
b. de opbrengst der 3% geldleening groot
nom. ƒ500000 voor zoover in 1901 ontvangen 85050.—
voor zoover in 1902 te ontvangen. 387450.—
c. voor belegging bestemde ontvangsten in
1902 (voor zoover bekend)33468.72
te zamen
507860 24®
zoodat thans te leenen overblijft 618637.57® 507860.24®
dat is 110777.33.
Tot diezelfde conclusie komt men dan ook, het nadeelig
saldo der buitengewone ontvangsten en uitgaven der thans
overgelegde rekening tot uitgangspunt nemende, op de vol
gende wijze:
Nadeelig slot der buitengewone ontvangsten
en uitgaven van 190161428.91®
Noodig ter voorziening in de in 1902 te ver
werken sommen voor het Sanatorium en het
Slachthuis, blijkens het bovenmedegedeelde 343212.00®
Leeningsbesluiten in 1902 genomen en boven
vermeld, met uitzondering van de ƒ14750.—,
voor het Sanatorium bestemd en reeds in
den voorgaanden post opgenomen, tezamen 127055.13
te zamen 531696 05
welk bedrag echter moet verminderd worden
met het nog te ontvangen restant der leening
van ƒ500.000.— ad ƒ387.450.- en de in 1902
te verwachten kapitaalformatie ad ƒ33468.72,
te zamen420918.72
zoodat ook nu weer te leenen overblijft 110777.33
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 196. Leiden, 1 Augustus 1902.
Nevensgaand verzoek van W. F. Hofkes, alhier, betreft de
demping van een gedeelte sloot langs den Witten Singel, on
middellijk grenzende aan dat, waarvoor vergunning tot dem
ping verzocht wordt door Gebr. Couvee bij hun onder n°. 189
der Ingek. Stukken opgenomen adres.
Evenmin als tegen het laatste bestaat dan ook tegen inwil
liging van dit verzoek bezwaar.
Mitsdien geven wij U in overweging:
a. aan W. F. Hofkes, behoudens rechten van derden, ver
gunning te verleenen tot demping van het gedeelte der sloot
langs den Witten Singel vóór het perceel n°. 48 onder de
navolgende voorwaarden
1°. dat het te dempen gedeelte sloot worde ontdaan van
bodem- en drijfvuil en worde aangevuld met zuiver zand tot
nader door ons college aan te geven hoogte;
2°. dat over de lengte van het gedempte gedeelte sloot een
riool worde gelegd, inwendig wijd 40X60cM., van cementen
bodem en kruinstukken op doorgaande grondplank en met
den bodem binnenwerks op 1.15 M. N. A. P.aansluitende
op het door Gebr. M. en N. Couvee te leggen riool vóór de
aangrenzende perceelen
3°. dat het riool aan het noordelijk uiteinde worde voorzien
van een, aan het overwelfde gedeelte sloot aansluitende, ruim-
damkast, van klinkers in sterke trasspecie, op een houten
roosterwerk en met een inwendige wijdte van 3X1 M. en
een hoogte van 1.20 M., een wand- en bodemdikte van 27 cM.
met den bodem binnenwerks op 1.30 M. N. A. P., welke
ruimdamkast moet worden afgedekt met gegalvaniseerd gegolfd
ijzeren platen en zoodanig ingericht, dat zoowel de overwelfde
sloot als het riool daarin uitmonden en elk dezer afzonderlijk
kunnen worden afgedamd;
4°. dat tot afvoer van het hemelwater in den singelweg
vóór de gedempte sloot één gegoten ijzeren straatkolk worde
geplaatst (volgens model bij de gemeente in gebruik) en door
middel van verglaasd Engelsch aarden buizen, wijd inwendig
20 cMmet het riool worde verbonden
5°. dat het materiaal eigendom worde van de gemeente en
deze bevoegd zal zijn in de ligging van het riool ten allen
tijde zoodanige wijzigingen te brengen als noodig zullen blijken;
6°. dat alle werken ten genoegen van ons college worden
uitgevoerd
7°. dat daags vóór den aanvang van het werk daarvan ken
nis worde gegeven op het bureau van Gemeentewerken;
8°. dat deze vergunning vervalt wanneer daarvan vóór 15
October 1902 geen gebruik is gemaakt
b. den door demping verkregen grond aan W. F. Hofkes
voornoemd tot wederopzeggens ten gebruike af te staan, ten
einde tot tuin te worden ingericht, tegen betaling van ƒ0.05
per M.s, en voorts onder voorwaarde:
1°. dat de grond van den openbaren weg worde afgeschei
den door een ijzeren hek op steenen voet, waarvan teekening
en constructie vooraf door ons college moeten worden goed
gekeurd
2°. dat de gemeente ten allen tijde in de gelegenheid ge
steld worde, om, zoo noodig, het riool te doen reinigen of
daarop aansluitingen te maken;
en voorts onder mededeeling, dat op de eerste aanzegging
van ons college het tuintje moet worden opgeruimd en het
terrein weder ter beschikking van de gemeente worden ge
steld, zoodra daaraan, hetzij ten behoeve van verbreeding van
den singelweg of uit anderen hoofde behoefte zal ontstaan.
Ten slotte merken wij op, dat indien door den heer
Hofkes van de door hem gevraagde vergunning gebruik ge
maakt wordt, van de onder Volgnr. 189 aan Gebrs. Couvée
opgelegde voorwaardendie vermeld sub 6® uit den aard der
zaak zal komen te vervallen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan Burgemeester en Wethouders der
gemeente Leiden.
In aansluiting met het adres van de heeren Gebrs. Couvée
alhier, verzoekt de ondergeteekende beleefd Uwe toestemming,
om onder nader door Uw College aan te geven voorwaarden,
den sloot te mogen laten dempen, gelegen vóór het perceel
aan den Witten Singel n°. 48 welk perceel kadastraal bekend
is onder Sectie M N°. 1332 en verder den door demping
verkregen grond als tuin te mogen gebruiken op voorwaarde
van de betaling van de desbetreffende jaarlijksche recognitie.
't Welk doende
Leiden, 9 Juli 1902. W. F. Hofkes.
N°. 197. Leiden, 1 Augustus 1902.
Nadat door ons krachtens uw besluit van den 26en Juni j.l.
(Zie Ingek. Stukken n°. 154) aan Curatoren der Rijks-Univer
siteit alhier was bericht, dat Uwe Vergadering voor eene ver
hooging van den prijs der verpleging van de stads zieke armen
in het Academisch Ziekenhuis geen termen aanwezig acht,
ontvingen wij nevensgaand schrijven van curatoren, waaruit
blijkt dat de Minister van Binnenlandsche Zaken wederom
ingevolge het bepaalde bij art. 5 der acte van overeenkomst,
beboorende bij de wet van 6 Juli 1867 (Stbl. n°. 63), de
beslissing van het tusschen het Rijk en de gemeente bestaande
verschil aan arbiters wenscht te zien opgedragen.
Het komt ons voor, dat daartegen dezerzijds geen bezwaar
kan bestaan, evenmin als tegen de door den Minister voor
gestelde samenstelling van het college van arbiters, zoodat
wij U in overweging geven tot de benoeming van een arbiter
namens de gemeente over te gaan, opdat wij aan curatoren
tegelijk met het antwoord op de door hen gestelde vraag tevens
kunnen mededeelen, wie door Uwe Vergadering tot arbiter
is aangewezen.
Tevens nemen wij de vrijheid U in overweging te geven
Mr. J. A. F. Coebergh, notaris alhier, tot arbiter te benoemen,
die ook in 1897 de belangen der gemeente ten deze heeft
behartigd en zich ook thans weder welwillend heeft bereid
verklaard, deze functie op zich te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 28 Juli 1902.
Nadat wij Uw nevens vermeld schrijven aan den Minister
van Binnenlandsche Zaken hadden medegedeeldbericht de
Minister ons thans het volgende:
»De kennisneming van uw nevensvermeld schrijven en bij
slagen heeft mij overtuigd, dat wederom het geval aanwezig
»is, bedoeld aan het slot van de tweede alinea van art. 5 der
sakte van overeenkomst, behoorende bij de wet van 6 Juli 1867
»(Stbl. n». 63).
»Het komt mij voor, dat door mij en door de gemeente
»Leiden een arbiter zou kunnen worden benoemdterwijl een
»derde door deze beiden zou kunnen worden aangewezen.
»Mocht het zijn, dat eerstgenoemden bij die aanwijzing niet
»tot overeenstemming kunnen gerakendan zou aan een kan-
stonrechter kunnen worden verzocht een derden scheidsman
»te benoemen."
Gaarne zullen wij omtrent het bovenstaande het oordeel van
het Gemeentebestuur vernemen.
Curatoren der Rijks-Universiteit te Leiden
Fock, President.
J. E. Boddaert, Secretaris.
Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden.