GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
91
OOEKOMElf STVKKËN.
N°. 166. Leiden, 23 Juni 1902.
De bierbijgaande motie van den heer A. J. van Hoeken J.Jzn
noopt ons tot enkele opmerkingen.
Het is blijkbaar de bedoeling van den heer van Hoeken
om in zijne motie of liever in de daarbij behoorende toelich
ting aan Burgemeester en Wethouders gemis aan overleg en
gebrek aan zuinigheid ten laste te leggen. Het zal ons niet
moeilijk vallen door de mededeeling van eenige feiten het
geheel onjuiste van de door den heer van Hoeken gegeven
voorstelling aan te toonen.
Vooraf echter deze opmerking, die naar het schijnt voor
den heer van Hoeken niet overbodig is, dat het niet het
college van Burg. en Weth. is, maar de Gemeenteraad die
de raadsbesluiten vaststelt. Wij althans stellen nog genoeg
vertrouwen in het doorzicht en de zelfstandigheid van Uwe
Vergadering om te mogen aannemen, dat niet enkel het feit,
dat door ons een voorstel wordt ingediend voldoende is om
Uwe Vergadering tot. het door ons voorgestelde te doen be
sluiten.
Volgens den heer A. J. van Hoeken dan zouden Burg.
en Weth. (wat dan natuurlijk de Raad moet zijn) sinds het
opmaken der begrooting in October van het vorige jaar, niet
alleen de zuinigheid niet hebben betracht, maar integendeel
zich aan verkwisting hebben schuldig gemaakt. Maar nu is
het inderdaad zeer eigenaardig dat alle besluiten, welke een
verhooging van uitgaven voor het loopende jaar hebben ten
gevolge gehad en welke alle met algemeene stemmen zijn
genomen, niet alleen met de medewerking van den heer
van Hoeken genomen zijn, maar dat deze er nog bovendien
het zijne toe heeft bijgedragen om de door Burg. en Weth.
voorgestelde uitgaven, tegen hun uitdrukkelijk advies in, niet
onbelangrijk te verhoogen. Uit de door Burg. en Weth. gedane
voorstellen zou toch een verhooging van uitgaven voor het
loopende jaar van 14388.zijn voortgevloeid, maar ten
gevolge van de aanneming van verschillende amendementen,
door Burg. en Weth. meest krachtig bestreden, maar waar
de heer van Hoeken bijna zonder onderscheid heeft vóór
gestemd, is die vermeerdering van uitgaven tot f 18218.
gestegen.
lntusschen, en gelukkig voor den heer van Hoeken, een
zoo ernstig verwijt, als hij tot Uwe Vergadering gelieft te
richtenkan haar inderdaad niet treffen. Een nadere beschou
wing van de door U gevoteerde uitgaven zal dit aanstonds
duidelijk maken.
Na de vaststelling dan van de begrooting zijn nog de vol
gende besluiten door Uwe Vergadering genomen, welke te
zamen het jaarlijksch budget der gemeente met ƒ22095,—
zullen doen stijgen.
1°. Het Raadsbesluit van 30 Januari tot wijziging van de
tractementen der leeraren aan het gymnasium, hetgeen voor
dit jaar een verhooging der uitgaven met ƒ600, zal mede
brengen.
Het is waar, de heer van Hoeken had voorgesteld de ge
wijzigde tractementsregeling eerst te doen ingaan met 1
Januari 1903. De overgroote meerderheid Uwer Vergadering
echter, het ongetwijfeld billijk achtende, waar de verhoogingen
van de traktementen der leeraren aan de Hoogere Burger
school reeds met 1 Januari waren ingegaan, ditzelfde ook
ten aanzien van de leeraren aan het gymnasium te bepalen,
meende niet met den heer van Hoeken, te moeten medegaan.
Vermelding verdient echter, dat onder de weinigen die vóór
het door hem ingediende amendement hun stem uitbrachten,
getrouw aan de steeds door hem gegeven raadook de Voor
zitter, wethouder van Financiën, wordt aangetroffen.
2°. Het Raadsbesluit van 27 Februari tot wijziging van de
salarisregeling van het onderwijzend personeel aan de lagere
scholen, waarvan voor dit jaar een verhooging der uitgaven
met 13628,het gevolg zou zijn. (De 2100,toch als ver
goeding voor huishuur voor de gehuwde onderwijzers uitge
trokken waren reeds vroeger op de begrooting beschikbaar
gesteld). Van deze ƒ13628,— vloeiden rechtstreeks uit het voorstel
van Burg. en Weth. voort 12478,Een verhooging dier som
met 1150,— was het gevolg van de aanneming van de
amendementen van de heeren de Lange en Pera betreffende
de regeling van de tractementen der le onderwijzers en de
verhooging van de aanvangswedde voor de onderwijzers boven
de 20 jaar.
Erkend moet worden, dat ook hier weer door den heer
van Hoeken werd voorgesteld om de nieuwe regeling te doen
ingaan op 1 Januari 1903. Dit was echter een eenigszins
ongelukkig amendement, omdat bij aanneming daarvan de
verordening zonder eenigen twijfel niet door Gedep. Staten
zou zijn goedgekeurd. Immers het gold hier feitelijk een ge
dwongen verhooging, rechtstreeks uit de gewijzigde bepa
lingen der Wet op het Lager Onderwijs voortvloeiende. En
inderdaad waren dan ook reeds Burg. en Weth. (gelijk ook
door den Voorzitter in de vergadering van 27 Februari werd
medegedeeld) bij missive van Gedep. Staten van 3/6 Februari
wegens het te lang uitblijven der verordening, in gebreke ge
steld. Het is dan ook geen wonder dat behalve die van den
heer A. J. van Hoeken nog slechts twee stemmen vóór dit
amendement werden uitgebracht.
Trouwens, dat het ook den heer van Hoeken zei ven niet
in de eerste plaats te doen was om de loopende begrooting
van deze hoogere uitgaven te ontlasten moge hieruit blijken,
dat toen Burg. en Weth. eenige neiging vertoonden om in
zooverre met den heer van Hoeken mede te gaan, als ook zij
zich bij een invoering op 1 Juli zouden kunnen neerleggen
(waartoe zij vrijheid meenden te kunnen vinden, omdat de
reorganisatie der scholen 2e klasse ook op dien datum zou
in werking treden) ook dit denkbeeld door den heer van
Hoeken werd bestreden en dit wel omdat het er hem niet om
te doen was hier f7000.a f8000.te winnen, maar meer
om de principieele kwestie, dat dergelijke zaken bij de behan
deling der begrooting t'huis behoorden.
3°. Het Raadsbesluit van 25 Maart 1902, waarbij tengevolge
van de aanneming van een door den heer A. J. van Hoeken
ingediend en door Burg. en Weth. krachtig bestreden amen
dement de jaarlijks ten laste der gemeente komende uitgaven
ten behoeve van het pensioenfonds voor weduwen en kin
deren van gemeente-ambtenaren van 13000.die reeds op
de begrooting waren uitgetrokken, tot ƒ14000.werden
verhoogd.
4°. De Raadsbesluiten van 15 Mei en 5 Juni tot verhooging
der salarissen van de stadswerklieden en lagere ambtenaren,
tengevolge waarvan het jaarlijksch budget der gemeente met
6867.-werd belast.
Ook hier weder zou uit de onveranderde aanneming van
het voorstel van Burg. en Weth. slechts een verhooging van
3510.— zijn voortgevloeid. Het waren echter de door den
Raad aangenomen, en door Burg. en Weth. bestreden amen
dementen van de heeren de Lange en Bosch van Tol, die
ook hier weer de uitgaven resp. met f 1170.en f 2187.
te zamen 3357.deden stijgen.
Wat overigens ook weer deze verhooging betreft, het voor
stel daartoe werd door ons niet ingediend, dan na daarop
door Uwe Vergadering zelve bij herhaling uitgeoefenden aan
drang. En dat ook deze verhoogingen reeds met 1 April van
dit jaar moesten ingaan spreekt wel van zelve, daar zijals
een onmiddellijk uitvloeisel van de pensioensregeling ten be
hoeve van weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren,
natuurlijk met ingang van denzelfden dag behoorden te wor
den toegekend, waarop die regeling zou in werking treden.
Wat blijkt nu uit bovenstaande mededeelingen? Dat van
de ƒ22095.—, waarmede sinds het vaststellen der begrooting
het jaarlijksch budget der gemeente werd verhoogd, niet
minder dan ƒ5507.— zijn voortgekomen uit amendementen
van leden van den Gemeenteraad en dat van de overblijvende
ƒ16588.niet minder dan ƒ12478.het noodzakelijk gevolg
waren van de wijzigingen van de wet op het Lager onderwijs
en ƒ3510.van de invoering van de pensioensregeling voor
weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren.
Maar wat blijft er dan van het door den heer A. J. van
Hoeken aan ons en ook aan Uwe Vergadering ten laste ge
legde gebrek aan overleg en zuinigheid over?
Dat, hoewel de totale verhooging van het jaarlijksch budget
ƒ22095.bedraagt, er voor dit jaar slechts in een verhooging
van ƒ18218.moest worden voorzien, is een gevolg daarvan,
dat enkele der verhoogingen en de bijdrage aan het pen
sioenfonds slechts over 9 maanden behoefden te worden uitge
keerd, terwijl bovendien de verboogingen voor het personeel
der gasfabriek en van Endegeest niet rechtstreeks op de ge-
meentebegrooting drukken. Wel zal natuurlijk de winst dier
ondernemingen zooveel minder bedragen als de toegekende
salarisverhoogingen beloopenmaar wij meenden te mogen
vertrouwen, dat desondanks de bij de begrooting geraamde
winst wel zal worden verkregen. Moest dus in een hoogere
uitgave van ƒ18218.worden voorzien, dan moest daarvan,
bij een totaal belastbaar inkomen van ƒ6.742.717.een ver
hooging van het percentage der inkomstenbelasting van
of ruim A-°/0 het gevolg zijn, waarvan dan weer ƒ3830.of
ruim i voor rekening der op onze voorstellen aangenomen
amendementen kan worden teruggebracht.
Wij vertrouwen dat Uwe Vergadering na deze uiteenzetting
overtuigd zal zijn, dat wij in geen enkel opzicht zijn afge
weken van de onszelven gestelde gedragslijn om bij het beheer
der gemeente-financiën met overleg te werk te gaan en een
gepaste zuinigheid te betrachten en dat gij U met ons zult
verbazen over de groote vrijmoedigheid, waarmede de heer
A. J. van Hoeken ons en U zonder schijn of schaduw van
grond van gebrek aan overleg, onnadenkendheid en verkwisting
heeft durven beschuldigen.