87 No. 156. Leiden, 16 Juni 1902. Aangezien de verordeningen van den Gen Juli 1899, rege lende de heffing en invordering van een belasting onder den naam van marktgeld (Gem.BI. n°. 20), in werking getreden op 1 Januari 1900, slechts voor den tijd van 3 jaren werden goedgekeurd, zullen zij vóór den 31 en December van dit jaar opnieuw moeten worden vastgesteld en aan de koninklijke goedkeuring worden onderworpen. Termen om in de verordeningen, zooals zij thans luiden, wijziging te brengen, bestaan er o. i niet; te minder, waar voorziening in het gebrek aan plaatsruimte op de markt niet lang meer zal kunnen uitblijven, en dus dan tevens het oogen- blik zal gekomen zijn om de markttarieven te herzien. Mitsdien geven wij U in overweging tot de ongewijzigde vaststelling dezer verordeningen, behoudens in het slotartikel vervanging van het jaartal 1900 door 1903, over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 157. Leiden, 16 Juni 1902. Voor inwilliging van nevensgaand verzoek van de Weduwe VerlioeffNiemandsverdriet bestaan o. i. geen termen. Indien zij hare betrekking neerlegt, zooals, naar men uit haar adres mag opmaken, haar voornemen is, dan zal haar een pensioen van ƒ41.'sjaars worden toegekend. Voorts ligt het in de bedoeling het schoonhouden der ver schillende gemeentegebouwen, waarmede tot dusverre adres sante was belastmet dat van nog een paar andereaan hare dochter, met wie zij samenwoont, op te dragen, zoodat het weekloon, thans f 2.50 bedragende, voor hare dochter met nog f 0.50 zal worden verhoogd en dus op /"3.— gebracht. Bedenkt men dan ten slotte, dat adressante vrije woning heeft in een hofje en daaruit nog bovendien eenige inkomsten geniet, dan kan er toch inderdaad geen reden zijn om haar behalve haar pensioen nog een gratificatie te geven. Mitsdien geven wij U in overweging afwijzend op haar ver zoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, de Weduwe Verhoeff—Niemandsverdriet, wonende alhier: dat zij de betrekking van werkvrouw, die zij in dienst dezer gemeente gedurende 20 jaren vervuld heeft, op grond van haren hoogen leeftijd niet meer naar behooren kan waarnemen dat deze noodzakelijkheid voor haar bedroevend is, omdat zij niet meer in hare behoeften zal kunnen voorzien; dat dit ten deele zoude vergoed worden als haar dochter Arendje Verhoeff in hare plaats zoude komen als werkster; dat zij eenigen onderstand behoeft om haar levensavond zonder al te groote zorgen te kunnen doorbrengen. Redenen waarom zij Uwen Raad eerbiedig verzoekt haar eene geldelijke tegemoetkoming toe te kennen. 'tWelk doende, Wed. J. Verhoeff geb. Niemandsverdriet. Leiden, 3 Juni 1902. No. 158. Leiden, 10 Juni 1902. Onder overlegging van nevensgaand verzoek van Dr. J. F. O. S. Veit geven wij Uwe Vergadering in overweging Prof. Dr. Veit wederom voor den tijd van drie jaren in zijn betrek king van stadsvroed meester te bestendigen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der gemeente Leiden. De ondergeteekende Dr. J. F. O. S. Veit, Hoogleeraar in de faculteit van geneeskunde, geeft bij dezen zijn wensch te ken nen om tot stadsvroedmeester te worden herbenoemd. Leiden, 11 Juni 1902. 't Welk doende enz. J. F. Veit. No. 159. Leiden, 10 Juni 1902. Wij hebben de eer Uwe Vergadering mede te deelen, dat tegen het bij nevensgaand adres door den heer van Waveren ingediend stratenplan voor zijne terreinen achter de Haarlem mertrekvaart noch bij de commissie van fabricage, noch bij ons college overwegende bezwaren bestaan. Zooals U uit de in de Leeskamer ter inzage liggende stuk ken blijken zal is het thans ingediende plan de vrucht van een langdurige met den heer van Waveren gevoerde corres pondentie, tengevolge waarvan langzamerhand verschillende wijzigingen in het oorspronkelijk plan zijn gebracht, waardoor thans aan de voornaamste daartegen door de commissie van fabricage geopperde bedenkingen is tegemoet gekomen, en bij uitvoering ook naar onze meening een bevredigende toestand zal worden verkregen. De minimum-breedte der aan te leggen straten zal 10 Meter bedragen, terwijl de hoofd (verkeers-) wegen een breedte van 15 Meter zullen erlangen. Ook met plaats en richting der aan te leggen straten kan thans genoegen worden genomen. Mitsdien geven wij U in overweging tot de goedkeuring van het ingediende stratenplan over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden, verzoekt eerbiedig de ondergeteekende, M. H. van Waveren, industrieel te Leidengoedkeuring van bijgaand stratenplan. Leiden, 11 Juni 1902. M. H. van Waveren. No. 160. Leiden, 16 Juni 1902. Van nevensgaande door IJ in uwe vergadering van 15 Mei j.l. ten fine van praeadvies in onze handen gestelde motie van de heeren Sytsma en Witmans werd door ons niet zonder verwondering kennis genomen. Beginnen wij met u in herinnering te brengen, dat het denkbeeld om de ingezetenen in de gelegenheid te stellen hunne eigendommen bij en „door de gemeente tegen brand schade te verzekeren, verre van nieuw is. Meermalen toch, zoo in andere gemeenten als hier, o. a. bij de behandeling van de begrooting voor 1901 (Volgn.l 11) in de secties van den gemeen teraad, werd over de wenschelijkheid van een dergelijken maat regel van gedachten gewisseld, maar daar als hier bleken aan de invoering van een gemeentelijke brandassurantie overwegende bezwaren verbonden. Wat nu de motie zelve betreft, dat een gemeentelijke brand verzekering ook in Leiden uitvoerbaar is, staat ook zonder dat het noodig is daaromtrent een nader onderzoek in te stellen, vast. Een geheel andere vraag is echter of zulk een verzekering ook kans van slagen zou hebben. En die vraag meenen wij voor alsnog ontkennend te mogen beantwoorden. Maar ook de toelichting der motie kan ons niet bevredigen. Het uitgangspunt der voorstellers dat versterking der middelen zonder de belastingbetalende burgerij te zeer te treffen, wen- schelijk is, onderschrijven wij gaarne, al kan het ons, als den voorstellers, dan ook niet bevreemden, dat besluiten van groote sociale beteekenis aanzienlijke offers van de gemeentekas vergen. Dat echter een gemeentelijke brandverzekering het middel zou zijn om zulk een versterking der financiën te krijgen, is ons uit de toelichting allerminst duidelijk geworden. Immers de voorstellers verwachten, dat daaruit voor de gemeentekas be langrijke baten zullen worden verkregen, die thans in de kassen der brandverzekering-maatschappijen vloeien, maar van den anderen kant achten zij het niet onmogelijk, dat de verzekerden een lagere premie zullen betalen. Hoe dit zou kunnen samengaan verklaren wij niet te begrijpen, te minder, wanneer men be denkt dat bij ervaring gebleken is, dat een gemeentelijke administratie nu eenmaal altijd duurder is dan die van een parti culiere maatschappij. Intusschen wij erkennen, dat reeds veel gewonnen zou zijn, indien met behoud der thans gangbare premies een deel der thans door de assurantie-maatschappijen genoten winst in de gemeentekas kon vloeien. Immers de verzekerden zouden dan geen direct nadeel lijden en de ge meentekas zou worden gebaat, terwijl dientengevolge de be lastingplichtigen en dus ook weer de verzekerden zeiven indi rect zouden worden bevoordeeld. Dat echter op een dergelijk gunstig resultaat niet mag worden gerekend zullen wij straks nader uiteenzetten. Voorts wijzen de voorstellers der motie er op, dat de ge meente vele en groote uitgaven doet zoowel ter voorkoming van brandgevaar, als om de door brand veroorzaakte schade te beperken. En zij wenschen dat de gemeente nu ook de vruchten van de door haar genomen maatregelen plukken zal. Hier echter wordt uit het oog verloren, dat de gemeente indirect die vruchten reeds thans plukt. Indien toch, zooals in de toelichting een oogenblik ondersteld wordt, die maatregelen van de maatschappijen zelve moesten uitgaanzouden natuur lijk de te betalen premien belangrijk moeten worden verhoogd ten einde de daardoor veroorzaakte kosten goed te maken, terwijl aan den anderen kant, als een natuurlijk gevolg der tusschen de maatschappijen bestaande concurrentie, alle maatregelen ter voorkoming en vermindering van brandge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 7