DONDERDAG 27 FEBRUARI 1902.
33
van 500.Maar nu wenseh ik toch even te doen opmer
ken, dat men nu hiermede rekening zal moeten houden, dat,
nu weldra de pensioenverordening zal tot stand komen, van
die 500.— 35.— zal afgaan, een aftrek die vroeger niet
bestond. Ik meen dat er niet veel bezwaar tegen kan zijn,
het aanvangstractement op 550.— te brengen, en geloof
niet dat dit een groot verschil zou geven in de uitgaven.
De heer Drucker. Mijnheer de Voorzitter, ik zou een ander
punt. tot dit artikel behoorende, ter sprake willen brengen,
maar weet niet, of uwe bedoeling is, dit deel van het onder
werp eerst af te handelen.
De heer de Goeje. Ik dacht, dat wij eerst alleen de aan-
vangsjaarwedde behandeldendaarom heb ik mij ook daartoe
bepaald.
De heer de Lange. Ik meende aanvankelijk, dat het aan
vangssalaris, zooals het door Burg. en Weth. is voorgesteld,
goed was, daarbij uitgaande van de gedachte, dat de normale
toestand is, dat de onderwijzers op 18-jarigen leeftijd examen
doen en daarna binnen korten tijd worden aangesteld. Nu is
mij ook medegedeeld, dat dat bij de tegenwoordige ongunstige
verhouding van het aantal vacatures en sollicitanten niet het
geval is. Ik gevoel er ook wat voor, wanneer het waar is dat in
vele gevallen de onderwijzers pas op 20-jarigen leeftijd worden
aangesteld, dat het aanvangssalaris van ƒ500.dan te ge
ring is.
Misschien zou de Raad deze zaak kunnen regelen op de
volgende wijze, dat eene wijziging werd gebracht in art. 13
van dezen inhoud, dat de aanvangsjaarwedde op den leeftijd
van minder dan 20 jaar bedraagt 500.—, en op den leeftijd
van 20 jaar of hooger 550 en dat na één jaar dienst
in het eerste geval de jaarwedde wordt 550.na twee
jaren 600.Ik kan echter niet medegaan met het voor
stel van den heer Sijtsma, maar zou overigens de salaris
regeling wenschen te behouden zooals we die in het voor
stel van Burg. en Weth. vinden. Alleen dus met dit geringe
verschil, dat eene onderscheiding wordt gemaakt in het aan
vangssalaris bij aanstelling op minder dan 20-jarigen leeftijd
en op den leeftijd van 20 jaren en ouder.
De Voorzitter. Als een onderwijzer op 20-jarigen leeftijd
wordt aangesteld, is er niets tegen het salaris te bepalen op
/'550.—Dat is het voorstel van den heer Pera, alleen nu in
een bepaalden vorm gegoten.
De heer van Hamel. Alleen zou ik willen opmerkendat
het. dunkt mij, in strijd met de wet is, een onderscheiding te
maken in leeftijd. Wil men de aanvangswedde verhoogen,
best, maar dan voor allen, onverschillig van welken leeftijd,
dezelfde jaarwedde. Ik geloof niet, dat Gedeputeerde Staten
de verordening zoo zouden goedkeuren.
De heer Pera. Mag ik nog dit er aan toevoegen. Naar ik
meen is reeds opgemerkt, dat het met het oog op te verwach
ten bekwaamheid wel eenig verschil maakt of iemand wordt
aangesteld op 18-jarigen leeftijd dan wel op 20-jarigen leeftijd;
zoodat ik meen, dat dit reden genoeg is om iemand op 20-
jarigen leeftijd ƒ550.— toe te kennen.
De heer de Lange. Mij dunkt, dat dat ook nooit in strijd
kan zijn met de wet. Wij voldoen aan de minimaen daarvan
mogen wij afwijken in gunstigen zin, niet in ongunstigen zin.
De Voorzitter Burg. en Weth. nemen het voorstel van
den heer de Lange over.
De heer Sijtsma. M. d. V. U hebt gezegd dat mijn tabel
van zoo ingrijpenden aard is. Ik zie dit werkelijk niet in.
Het eenige groote verschil met de tabel van Burg. en Weth.
is, dat volgens mijn voorstel de onderwijzer na 18 jaar dienst
f 1000.zal ontvangen. Ik heb werkelijk mijne berekening
ernstig gemaakt, en U stelt daartegenever slechts de gissing,
dat mijne berekening niet juist zou zijn. En daarbij hebt gij
ii beroepen op eene vergissing die hedenmiddag door mij
zou zijn gemaakt bij de berekening van het getal onderwij
zers met de hoofdacte, maar de juistheid van mijne berekening
dienaangaande blijf ik ook nu nog volhouden. Een nader
onderzoek zal U dit leeren.
Wanneer een onderwijzer die door welke omstandigheid
dan ook, geen andere acte heeft kunnen krijgen, op zijn 38ste
jaar 1000.— ontvangt, dan is dit heusch niet te veel; wij
moeten hem dit gunnen. Bovendien heeft mijn tabel nog voor,
dat de opklimming veel geleidelijker gaat dan bij de tabel
voorgesteld door Burg. en Weth.
De Voorzitter. Ik moet nog even terugkomen op de be
wering van den heer Sijtsma dat zijne berekening omtrent
de onderwijzers met hoofdacte hedenmiddag juist was. De
8 onderwijzers met hoofdacte zijn niet afgetrokken: behalve
die zijn er nog 21, wat f 2100.meer kost.
De heer Pera. Opgemerkt dient dat de heer Sijtsma zich
in elk geval vergist. De derde onderwijzers worden door den
heer Sijtsma 100.vooruitgebracht, maar dat is geheel in
het voordeel ook van de 8 die aangewezen zullen worden om
de verplichte hoofdacte te hebben. De 100.waarvoor de'
heer Sijtsma pleit, komen dus ten goede aan het volle getal.
De heer van Kempen. M. d. V. Ik vind het gevaarlijk iets
aan te nemen wat niet behoorlijk onder cijfers is gebracht.
Op die wijze geeft men een blanco crediet. Wij moeten toch
weten wat iets ten slotte zal kosten. Wanneer wij deze zaak,
zooals zij nu hier ligt, aannemen, dan weten wij dat de kos-r.
ten ongeveer bedragen 14000.— a 15000.— maar wan
neer wij het voorstel van den heer Sijtsma aannemen, dan
weten wij de kosten niet. En dat dienen we toch eerst, te
weten alvorens eene beslissing daarover te kunnen nemen-.
De Voorzitter. Ook al bedragen de kosten van het amen
dement van den heer Sijtsma f 4000. -, dan is het toch in
grijpend. Als hij dat 24 uur van te voren had ingediend,
hadden wij het ook kunnen narekenen.
De heer Sijtsma. Als men een blik slaat op dit lijstje, kan
men dat dadelijk zien. Het kan nooit veel verschillen, wat de
hoofdsom betreft.
De heer de Lange. Ik wenschte nog op te merkendat
het voorstel van den heer Sijtsma ingrijpt, niet alleen op de
salarissen van de onderwijzers zonder hoofdacte, maar ook op
die van de onderwijzers met onverplichte hoofdacte, verplichte
hootdacte en van de plaatsvervangende hoofden, dus van alle
onderwijzers. Wanneer wij grosso modo aannemendat de
helft der onderwijzers 18 jaren dienst heeft, dan bedraagt de
verhooging, door den heer Sijtsma voorgesteld, 70 X ƒ100—,
d. i. ƒ7000.daar zal het niet ver van af blijven.
De heer van Hamel. Ten slotte zal ook het verband worden
verbroken met de salarissen van de plaatsvervangende hoofden.
Het zou toch niet onmogelijk zijn, dat het salaris van een
plaatsvervangend hoofd werd gelijk aan, of misschien nog
iager dan van een anderen onderwijzer. In één woord, het
amendement is zoo rauwelijk in de discussie gebracht, dat
het onmogelijk is de gevolgen daarvan te overzien. Was deze
tabel eenige dagen van te voren ingediend, dan hadden Burg.
en Weth. de gelegenheid gehad dat ook te kunnen nagaan.
De heer Sijtsma. Dat zou ik zeer gaarne hebben gedaan
als ik maar had geweten dat dat noodig werd geoordeeld.
De beraadslaging over het amendement-Sijtsma wordt ge
sloten. In stemming gebracht, wordt het met 20 tegen 3'
stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heerenvan Lidth de Jeude, Bosch,
A. Mulder, Kaiser, van Tol, Bots, J P. Driessen, van Kempen,
van Dissel, de Goeje, Aalberse. Korevaar, van Hamel, Zaaijer,
A. J. van Hoeken J.Jz., P. J. Mulder, de Lange, de Vries,
Pera en de Voorzitter.
Vóór stemmen de heerenDrucker, Sijtsma en Witmans.
De Voorzitter. Thans breng ik in rondvraag het voor
stel van Burg. en Weth. gewijzigd overeenkomstig het
voorstel van den heer de Lange.
De heer van Hamel. M. d. V. Dan stel ik voor om de oor
spronkelijke redactie van het artikel te herstellenik kan mij
niet vereenigen met de wijziging, daarin door U namens de
meerderheid van Burg. en Weth. gebracht.
Het amendement van den heer van Hamel wordt in stemming
gebracht en verworpen met algemeene stemmen op één stem
na, die van den heer van Hamel.
De heer Drucker. M. d. V. In de eerste plaats zuu ik willen
vragen, zonder daaromtrent verder in bijzonderheden te treden,
of Burg. en Weth. veel hechten aan het behoud van de zin
snede: »De verhoogingen wegens dienstjaren worden, voor
zoover niet door de wet vereischt, slechts toegekend bij ge
trouwe, plichtsbetrachting na ingewonnen advies van de plaat
selijke schoolcommissie." Ik zal hierover niet in bijzonderheden
treden, maar wil er alleen op wijzen, dat die clausule niet
voorkomt in art. 9, waar geregeld wordt de bezoldiging van
de hoofden der scholen. Waarom is daar niet eene dergelijke
bepaling opgenomen, en wèl, waar het geldt de onderwijzers?
Stellen Burg. en Weth. evenwel prijs op het behoud van die
zinsnede, dan zal ik er mij niet tegen verzetten, want heel
veel gevolg zal de bepaling in de praktijk toch niet hebben.
Waar ik echter over wilde spreken, is de onderscheiding in
onderwijzers met verplichte hoofdacte, en onderwijzers met
onverplichte hoofdacte. Het wil mij voorkomen dat die onder
scheiding tamelijk onlogisch is. Eene onderscheiding in onder
wijzers met hoofdacte en zonder hoofdacte, kan ik be
grijpen, maar eerstgenoemde onderscheiding in onderwijzers
met verplichte en met niet verplichte hoofdacte, begrijp ik niet,