AFSCHRIFT.
Alleen bestemd voor de Raadsleden.
Leiden, 25 Februari 1902.
Op uwe missive van den 21 Februari 1902, n°. 10/33, rakende
de aan den Gemeenteraad voor te stellen regeling der jaar
wedden van het onderwijzend personeel te Leiden, heb ik de
eer te antwoorden,
dat de termijn immers reeds den 27 Februari zal de Ge
meenteraad hierover beslissen voor het uitbrengen van een
advies over eene zoo belangrijke zaak, waarbij het lot van zoo
vele onderwijzers ten nauwste betrokken is, en waarbij een
nauwgezet en meer langdurig overwegen van velerlei zoo
dringend noodig mag heeten, zeer kort, eigenlijk te kort mag
worden genoemd, reden waarom ik een oogenblik geaarzeld
heb om aan Uw verzoek te voldoen en U alsnog mijne «op
en aanmerkingen" mede te deelen;
dat het evenwel niet aangaat uwen geachten Voorzitter
een verzoek te weigeren en Z.Ed. Achtb. er op aandrong,
dat ik toch mijne meening nog zou uitspreken
dat mij bij lezing van het voorstel der nieuwe regeling der
onderwijzersjaarwedden en dat over de vergoeding van huis
huur aan gehuwde onderwijzers, het volgende is voorgekomen
1°. Over het algemeen kan ik mij bij de aanhangige voor
stellen en de daarbij gevoegde toelichting vrij wel nederleggen.
Voor vele onderwijzers, waaronder er zijn met zware gezinnen
zal deze regeling zeker eene verbetering zijn, waarover zij
zich van harte kunnen verheugen.
2°. Evenwel rezen er bij aandachtige overweging van het
voorgestelde enkele bezwaren bij mij. Ik vind het jammer,
dat b. v. bij de onderwijzers (bij die der Ille en IVe klasse
in het bijzonder) geen rekening wordt gehouden met de door
hen behaalde bijacten voor één of meer der moderne talen
of de wiskunde. Toch ware dat, meen ik, zeer billijk en voor
het onderwijs van veel belang. Volgens de nu voorgestelde
regeling gaan alle onderwijzers in salaris gelijkelijk omhoog,
maar zij, die zich door opzettelijke studie verder bekwamen,
hun geest ontwikkelen, hun blik op wereld en leven ver
ruimen en daarvan in het verwerven van één of meer bijacten
het bewijs leverden, genieten daarvan niet het minste voor
deel. Dit zal, vrees ik, niet dringen tot verdere studie en
vermeerdering van kennis, immers een heilzame prikkel ont
breekt. Toch is voortzetting van studie zoo hoog noodig, want
het zal wel voor elk, die nadenkt, van zelf spreken, dat op
den duur de meest ontwikkelde ook de meest bruikbare en
«frissche" onderwijzer zal blijven.
3°. Dit onder 2°. genoemde geldt te meer, wanneer uw
College en met U de Gemeenteraad blijft bij het voorgestelde
ook wat betreft de te verleenen vergoeding voor huishuur
aan de gehuwde onderwijzers tot een bedrag van ten hoogste
50.'sjaars. Deze vergoeding van slechts f 50.schroom
ik niet voor een stad als Leiden onvoldoende en ongewenscht
te noemen.
Zelfs op de dorpen in den omtrek werd deze tegemoetkoming
op aandrang van Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie
hooger gesteld. Zal men dan hier ter stede met dit minimum
kunnen en willen volstaan? Ik kan het niet gelooven en zou
het betreuren. De huishuren zijn te Leiden betrekkelijk hoog
en de algemeene levensstandaard niet laag, niet goedkoop.
Het bleek alreeds een paar malen bij de vervulling van vaca
turen, dat het getal der sollicitanten met bijacten klein was.
Bij de vervulling eener betrekking aan de school der lie klasse
voor jongens, hoofd de heer Cramer, was de keuze beperkt,
bedenkelijk beperkt en bij eene herhaling zal de keuze nog
beperkter blijken. Buiten Leiden is over het geheel genomen
in plaatsen van deze grootte de toestand meestal gunstiger
voor de onderwijzers met bijacten geregeld. Dit kan voor deze
gemeente, voor het onderwijs hier niet gewenscht heeten.
Misschien zullen Heeren Gedeputeerde Staten op eene enkele
plaats, b.v. voor Rotterdam, genoegen nemen of genomen
hebben met eene tegemoetkoming in de huishuur voor de ge
huwde onderwijzers tot een bedrag van ƒ50.maar uit eene
vergelijking met de salarisregeling aldaar zal Uw College blijken,
dat er daar in de salarissen meer, hooger opklimming is en
dat (ik herhaal het: zeer gewenschte bepaling!) de bijacten
tot een zeker bedrag worden gehonoreerd ook al geeft de on
derwijzer in het vak, waarvoor de acte werd behaaldgeen les.
Ik moet de wenschelijkheid uitspreken, dat bij de bepaling
van de salarissen rekening worde gehouden niet alleen met
de dienstjaren en de verwerving van de hoofdacte, doch ook
met de bijacten, vooral met die voor een of meer der moderne
talen en die voor wiskunde. Ik veroorloof mij de vrijheid
daarop met zooveel aandrang te wijzen en niet maar in het
belang der onderwijzers, doch vooral met het oog op het
Onderwijs en den frisschen, ruimeren geest, die daarbij dan
eerder zal heerschen.
4°. Het kan zeker nooit liggen op den weg van het school
toezicht op eenig voorstel tot lotsverbetering van den stand
der onderwijzers iets af te dingen.
Wanneer echter meerdere voorstellen worden gedaan kan
het wel voorkomen, dat men het eene met het andere gaat
vergelijken en zoo vroeg ik mij af: hoe gewenscht het wellicht
ook zij om ook de positie der Hoofden van Scholen te ver
beteren, is dit in de gegeven omstandigheden wel zoo dringend
noodzakelijk als die der overige onderwijzers verbetering vergt?
Is inderdaad het werk, de moreele kracht van de Hoofden der
Scholen geëischt zóó groot, zooveel meer omvattend,dat het ver-
schil in salaris zoo buitengewoon moet zijn? Zou het niet eerder
overweging verdienen de nu voor de Hoofden uitgetrokken
f 900.voor de onderwijzers te besteden? De Hoofden ge
nieten al vergoeding voor huishuur (f 350.naast hun
bovendien aanzienlijk hooger tractement! Nog eens: ik ver
oordeel dat niet, ik zou er niet op willen afdingen, maar is
het noodig dit verschil nu nog grooter te maken, waar er
bij de onderwijzers zoo schreiende behoefte aan verbetering
van positie bestaat? Waar de behoeften zooveel grooter zijn
en soms bijna armoede heerscht? Ik kan niet inzien, dat op
dit oogenblik vooral de Hoofden van Scholen vermeerdering
van salaris noodig hebben, wanneer de gemeentekas niet zou
toelaten om den toestand der onderwijzers afdoende te ver
beteren. Ware het aan mij, ik zou zeker de vraag ernstig over
wegen: of het niet beter ware voor ditmaal ook die uitge
trokken ƒ900.voor de huishuur der gehuwde onderwijzers
te bestemmen om dan later bij gunstigen toestand der
gemeentefinantiën ook de positie van de Hoofden der Scholen
in den geest van het huidige voorstel te verbeteren.
5°. Wat de Verordeningzooals die nu wordt voorgesteld
aangaat, is de vraag bij mij gerezen of het niet overweging
verdient in art. 13 in te voegendat behalve het advies van
de Plaatselijke Schoolcommissie, ook dat van de Hoofden der
Scholen en van den Arrondissements-schoolopziener wierd in
gewonnen. Zoo wordt in art. 17 de Directeur der Kweekschool
genoemdterwijl het toch mogelijk is, dat de aspirant-kweeke-
ling ergens anders dan op de Kweekschool hier zijn opleiding
ontving.
Eindelijk vroeg ik mij af, of de eischen in art. 5 gesteld
voor de benoeming tot eersten onderwijzer(es) aan de scholen
der lie klasse voor jongens en idem voor meisjes niet te hoog
zijn? Meer acten worden gevraagd en niet meer salaris wordt
aan dezen toegekend.
Beperkt men de keuze zoo niet te zeer en wordt van het
plaatsvervangend-Hoofd juist die bijzondere kennis gevergd?
Eén taal, b.v. het Fransch, schijnt mij voldoende. Wil men
twee talen eischen, of ééne taalacte en wiskunde, dan zou ik
dat misschien niet geheel onbillijk vinden, doch twee talen,
drie desnoods en dan bovendien nog wiskunde, tegenover den
te benoemen titularis(sen) aan de scholen der Ie klasse, komt
mij dat niet geheel billijk voor.
De Schoolopziener in het Arrondissement Leiden,
T. Kielstra.
Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden.