41 Wij hebben daarom de eer U den hierbijgaanden suppletoiren begrootingsstaat ter vaststelling aan te bieden, ten bedrage van f 6200.van welk bedrag in ontvangst 25 of f 1550.— als bijdrage van het Rijk in de kosten van den bouw is uit getrokken. Het restant of 4050. zal door geldleening moeten worden gevonden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 61. Leiden, 7 Maart 1902. Een door de Leidsche Duinwater-Maatschappij bij ons in gediend verzoek om vergunning tot het leggen van een zinker door de Roomburgerwatering bij de Roomburgerbrug, ten einde, met gebruikmaking van de haar destijds verleende vergunning van 17 Maart 1887 (Zie Ingek. Stukken n°. 38), water te kun nen leveren aan de eigenaren van perceelen aan den Hoogen Rijndijk, gelegen in de gemeente Zoeterwoude in de onmiddel lijke nabijheid dezer gemeente, deed bij de Commissie van Fabricage en ons college de vraag rijzen of het niet verstan dig moest worden geacht de bovengenoemde algemeene ver gunning van 1887, althans voorloopig, weder in te trekken. De ervaring toch, in den vorigen zomer opgedaan, toen de maatschappij wegens gebrek aan water gedurende eenige weken in gebreke is gebleven hare verplichtingen behoorlijk na te komenwettigt de vreesdat zich in de eerstvolgende zomers een herhaling van watergebrek zou kunnen voordoen en moet in ieder geval tot voorzichtigheid aansporen, waar het de uit breiding van het waterverbruik betreft tot personen, die geen ingezetenen zijn der gemeente Leiden. Wèl hebben de in den vorigen zomer in der ijl uitgevoerde werken aan de schaarschte van water een einde gemaakt, maar in de eerste plaats was toen het najaar inmiddels vrij ver gevorderd en daarmede ook de behoefte aan water afgenomen, en in de tweede plaats staat het naar het oordeel der Commissie van Fabricage nog geenszins vast, dat de toen verkregen grootere toevoer van water van blijvenden aard zal zijn. Wat meer is, de directie heeft destijds zelve verklaard, dat door de uitvoering dier werken alleen voorloopig weer voldoende in de behoefte aan water zou worden voorzien, in afwachting van de uitvoering van een meer afdoend plan, dat weder voor jaren de beschikking over een belangrijke hoeveel heid water zou verzekeren, en waarop binnenkort uwe goed keuring zou worden aangevraagd; eerie toezegging, waaraan tot dusverre echter nog geen gevolg is gegeven. Is het dus in het belang der gemeente noodzakelijk, dat de destijds verleende vergunning worde ingetrokken, aan den anderen kant kan dit ook tegenover de maatschappij niet onredelijk of onbillijk worden geacht, wanneer men rekening houdt met den tijd, waarin deze vergunning werd verleend. Destijds, in 1887, vóór de grensuitbreiding, was de gemeente Leiden een stad van 46000 zielen, eng binnen hare grenzen besloten, en waarvan uitbreiding alleen buiten haar gebied mogelijk was. Bovendien beschikte de maatschappij toen over overvloed van water. Niets natuurlijker, dan dat de gemeente raad toen zonder schroom zijne goedkeuring gehecht heeft aan het ingevolge art. 12 der concessievoorwaarden door de maat schappij ingediend verzoek om water te mogen leveren aan ingezetenen der gemeenten Zoeterwoude en Leiderdorp, in de onmiddellijke nabijheid van Leiden wonende. Thans evenwel is de bevolking met 9000 zielen vermeerderd, de grenzen zijn verlegd, zoodat uitbreiding der stad op eigen gebied niet uitgesloten is, de streek, waarop destijds de ver gunning betrekking had (singels en omgeving) is bij Leiden getrokken, en de vraag of de maatschappij, althans in den eersten tijd, nog over een voldoende hoeveelheid water be schikt om de ingezetenen van Leiden behoorlijk te bedienen, is zelfs niet met volle zekerheid bevestigend te beantwoorden. Onder deze omstandigheden kan er, dunkt ons, geen sprake zijn van eenige onbillijkheid, indien de bij Raadsbesluit van 17 Maart 1887 aan de maatschappij verleende algemeene be voegdheid door u althans voorloopig weder worde terugge nomen, met behoud natuurlijk van de vergunning om water te blijven leveren aan de perceelen van Zoeterwoude en Leiderdorp, welke reeds thans zijn aangesloten en onvermin derd hare bevoegdheid om ook in het vervolg voor ieder ge val afzonderlijk de goedkeuring Uwer Vergadering voor eene nieuwe aansluiting in die gemeenten te vragen. Niet alleen echter ten behoeve van de gemeenten Zoeter woude en Leiderdorp, ook ten behoeve van andere gemeenten werden aan de maatschappij algemeene vergunningen tot het leveren van duinwater verleend. Zoo werd haar bij Raads besluit van 28 Juni 1877 (Zie Ingek. St. n°. 104) vergund duinwater te leveren aan inwoners van de gemeenten Katwijk, Valkenburg en Zoeterwoude, voor zoover zij wonen in de onmiddellijke nabijheid van de buis, bij Raadsbesluit van 4 Juli 1878 (Zie Ingek. St. n°. 117) om water te verstrekken aan de gemeente Katwijk voor de ingezetenen, wonendetus- schen den Zwarteweg en het logement de Roskam, en aan de gemeente Voorschoten voor de bewoners der erven gelegen aan den straatweg tusschen Katwijk en de Haagsche Schouw, bij Raadsbesluit van 26 Mei 1879 (Zie Ingek. St. n°. 97) aan ingezetenen der gemeente Oegstgeest in de onmiddellijke nabijheid dezer gemeente en bij dat van 2 Maart 1882 (Zie Ingek. St. n°. 31) aan alle ingezetenen van Katwijk. Het komt ons voor dat ook al deze vergunningen zullen moeten worden ingetrokken. Immers het hoofdmotief, waarom wij meenen dat aan de levering van duinwater ten behoeve van ingezetenen van andere gemeenten geen verdere uitbrei ding behoort te worden gegeven, de vrees, dat de maatschappij te eeniger tijd de ingezetenen van Leiden zelve niet voldoende van water zal kunnen voorzien, geldt evenzeer ten aanzien van al de hier genoemde gemeenten, als ten aanzien van Leiderdorp en Zoeterwoude. In overeenstemming met het te dezer zake door de Com missie van Fabricage uitgebracht advies geven wij Uwe Vergadering daarom in overweging alle destijds aan de Leid sche Duinwater Maatschappij verleende algemeene vergun ningen tot het leveren van duinwater aan ingezetenen van andere gemeenten in te trekken, onder bepaling dat het haar vergund zal zijn voort te gaan met de levering van duinwater ten behoeve dier perceelen in andere gemeenten, welke reeds thans aangesloten zijn en onverminderd hare bevoegdheid om ook in het vervolg voor ieder geval afzonderlijk de goedkeu ring Uwer Vergadering te vragen voor iedere nieuwe aan sluiting in die gemeenten, welke zij zou wenschen tot stand te brengen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 62. Leiden7 Maart 1902. Wij geven Uwe Vergadering in overweging gunstig te be schikken op bijgaand verzoek van F. M. van Deventer om vrijstelling van de betaling van schoolgeld over de laatste twee kwartalen van den loopenden cursus voor zijn zoon, vroeger leerling der Hoogere Burgerschool, aangezien deze na 28 Februari jl. de lessen niet meer heeft bijgewoond. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Edelachtbare Heeren! OndergeteekendeE. M. v. Deventer te Leiderdorp, heeft de eer UEd. mede te deelen dat zijn zoon Frans, leerling der vierde klasse H. B. S, den 28sten dezer de school zal verlaten, tevens verzoekt ondergeteekende UEA. beleefd vrijstelling van betaling voor de volgende kwartalen dezer cursus. Met de meeste hoogachting, UEd. dienstw. Dr., F. M. van Deventer. Leiderdorp, 27 Februari 1902. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 63. Leiden, 7 Maart 1902. Onder overlegging van nevensgaand verzoekschrift, geven wij Uwe Vergadering in overweging aan N. F. Reijst vrij stelling te verleenen van de betaling van schoolgeld over de laatste twee kwartalen van den loopenden cursus voor zijn zoon, vroeger leerling der Hoogere Burgerschool, aangezien ons bij onderzoek gebleken is, dat deze voor de vervulling van zijne militieplichten den 28en Februari de school heeft moeten verlaten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Edel Achtbaren Raad der Gemeente Leiden. Edel Achtbare Heeren. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, Nicolas Frédéric Reijst, wonende alhier, dat zijn zoon Antoine Theodore Reijst, leerling der Hoogere Burgerschool alhier, als militieplichtige, is opgeroepen in werkelijke dienst; dat genoemde Antoine Théodore, ten einde aan die oproe ping te kunnen voldoen, gemélde School op 28 Februari 4902 moet verlaten; redenen waarom hij zich tot UEdel Achtbaren wendt met het verzoek, te worden vrijgesteld der betaling van het school geld, gedurende de twee laatste kwartalen van het jaar 1902. Hetwelk doende, N. F. Reijst. Leiden, 13 Januari 1902.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 3