37 Toelich ting. Aan deze bepaling is thans eenige uitbreiding gegeven. Bij uw besluit van 17 October 1901 was alleen het geval onder de oogen gezien, dat een ambtenaar, ongehuwd of weduwnaar zonder kinderen beneden de 18 jaar, zijn 00e levensjaar intreedt. In de thans voorgestelde redactie wordt echter rekening ge houden met alle gevallen, waarin een ambtenaar of gewezen ambtenaar toch nooit meer eenig genot van zijne bijdragen zou kunnen hebben. In de 2e en 3e alinea van dit artikel wordt tegemoet ge komen aan een moeielijkheid, welke zich bij het innen der bijdragen van deze gewezen ambtenaren zou kunnen voordoen. Hier toch geldt het ambtenaren (zooals de onderwijzers) die hun pensioen of wachtgeld ontvangen van het rijk. De gemeente kan dus, wat in den regel wèl het geval is, hunne bijdragen niet op dat pensioen of wachtgeld korten. Vandaar een straf bepaling, wanneer zij in het storten hunner bijdragen nalatig blijven. Het voorschrift, waartegen bij den heer Fockema Andrese bezwaar bestond, dat het kapitaal in de eerste plaats belegd moet worden in schuldbrieven ten laste der gemeente Leiden (zie Handelingen van 1901, pag. 126, 2e kolom) is blijkens nevenstaande redactie niet in de verordening opgenomen. Aan den Edelachtbaren Raad der gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen de onderge- teekenden, Directeur en Leeraren aan de school van het Genootschap «Mathesis Scientiarum Genitrix". dat zij met belangstelling kennis genomen hebben van de voorstellen van Heeren Burgemeester en Wethouders dezer Gemeente, betrekking hebbende op de instelling van een pen sioenfonds voor weduwen en weezen van gemeentelijke amb tenaren dat door het bestaan van de school »M. S. G." de Gemeente vrijgesteld is van de verplichting om een Burgerdag- en avond school op te richten en te onderhouden dat, indien deze vrijstelling niet verleend ware, zij, als elk dezer evenredig verminderd, zoodat. het gezamenlijk bedrag tot f 2400.— wordt teruggebracht. De verplichting tot bijdragen houdt op met den dag waarop een ambtenaar, die ongehuwd is en geen kinderen beneden den leeftijd van 18 jaar heeft, wordt gepensionneerd of op wachtgeld gesteld of zijn 60e levensjaar intreedt, alsmede voor hen. die nadat zij gepensionneerd, op wachtgeld gesteld of hun 60e levensjaar ingetreden zijn, weduwnaar (weduwe) worden en geen kinderen beneden den leeftijd van 18 jaar hebben. Art. 19. De bijdragen worden geïnd op de wijze dooi'Burgemeester en Wethouders te bepalen. Gewezen ambtenaren, die van rijkswege pensioen of wacht geld genieten, verliezen alle aanspraak op uitkeering ten behoeve van hunne weduwe en kindeien, indien zij hunne verplichting om aan het fonds bij te dragen gedurende langer dan één jaar niet zijn nagekomen. Indien zij binnen dat jaar overlijden, worden de nog door hen verschuldigde bijdragen van het weduwen en kinderen- pensioen gekort op de wijze door Burg. en Weth. te bepalen. Teruggave van eenmaal gestorte bijdragen heeft alleen plaats, wanneer blijkt dat zij onrechtmatig zijn geheven. Art. 20. Het in art. 18 genoemde fonds is eigendom der gemeente, Het wordt beheerd door Burg. en Weth. Ten bate van het fonds komen: a. de in art. 18 bedoelde bijdragen; b. de rente der belegde gelden; c. een bijdrage uit de gemeentekas, daartoe jaarlijks op de begrooting uit te trekken. Ten laste van het fonds komen: a. de ingevolge deze verordening toe te kennen pensioenen b. de krachtens art. 19, 4e lid verleende restituties. c. de kosten van beheer. Het kapitaal van het fonds wordt belegd in schuldbrieven ten laste der gemeente Leiden of in andere geldswaardige papieren ter beoordeeling van Burg. en Weth. Art. 21. Telken jare bij het indienen der gemeente-rekening wordt aan den Gemeenteraad overgelegd de rekening der ontvangsten en uitgaven van het fonds gedurende het voorafgaande kalenderjaar. Eene begrooting der ontvangsten en uitgaven van het fonds voor het eerstvolgend kalenderjaar wordt jaarlijks tegelijk met de gemeente-begrooting bij den Raad ingediend. Art. 22. Om de vijf jaar, voor het eerst op 31 December 1906 wordt een wetenschappelijke balans van het fonds opgemaakt die aan den Raad wordt overgelegd. Art. 23. Van de besluiten van Burg. en Weth. ter uitvoering dezer verordening genomen, kunnen belanghebbenden binnen drie maanden in beroep komen bij den Gemeenteraad. Art. 24. Deze verordening treedt in werking op 1 April 1902. onderwijzers aan deze dag- en avondschool, zonder twijfel in aanmerking zouden komen in bet fonds te worden opgenomen dat zij, hoewel niet door Uwen Raad benoemd, meenen een ambt te vervullen, dat met een gemeentelijke betrekking gelijkgesteld kan worden, en dat zij op dien grond U Edelachtbaren het beleefd ver zoek in overweging geven hen in bovengenoemd fonds op te nemen. 't Welk doende enz. P. Dikshoorn. (Volgen de namen van 20 Leeraren). Leiden, 18 Juni 1901. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 9