Toelichting. voor hunne weduwen en kinderen aanspraak hebben op pen sioen van rijkswege, en van de verplegers en verpleegsters van het gesticht »Endegeest". Door deze bepaling wordt tegemoet gekomen aan de in de Vrouwelijke ambtenaren met een ambtenaar gehuwd of vergadering van 17 October 1901 door de HH. de Goeje en in het genot van een krachtens deze verordening toegekend Fockema Andreas geopperde bedenkingen. (Zie Handelingen weduwenpensioenworden niet als ambtenaren aangemerkt, pag. 126 le kolom en 127 1e kolom). De rijkswet is nu ook Zij zijn evenwel bevoegd tegen storting van het bedrad der in zooverre gevolgd, zooals trouwens aanstonds onze bedoeling in art 18 bepaalde kortingen hare aanspraken op uitkeerino- was, dat vrouwelijke ambtenarenmet een ambtenaar gehuwd, uit het fonds ten behoeve van hare niet in huwelijk me"! hare rechten op pensioen voor kinderen uit een ander huwelijk een gemeente-ambtenaar verwekte kinderen te handhaven of kunnen reserveeren. I te vestigen. Zij die van deze bevoegdheid gebruik willen maken, moeten hiervan doen blijken door een schriftelijke verklaring aan Burgemeester en Wethouders binnen drie maanden na den dag, waarop zij komen te verkeeren in een geval, waarin de bepaling, dat zij niet als ambtenaren worden aangemerkt, op haar van toepassing wordt. Op het voorbeeld van de rijkswet hebben wij gemeend het recht op pensioen te moeten beperken tot de wettige en ge wettigde kinderen. Wij zijn echter nog verder gegaan en hebben gemeend ook de gehuwde kinderen te moeten uitsluiten, omdat die geacht mogen worden in hun onderhoud te kunnen voorzien. De 2e zinsnede van dit artikel komt tegemoet aan een op merking van den heer Kroon, in de zitting van 17 October geopperd (Zie Handelingen pag. 124, 2e kolom). Dat ook op wachtgeld gestelde ambtenaren tijdens het genot van dat wachtgeld recht op pensioen voor hunne weduwen en kinderen behouden, behoefde niet uitdrukkelijk te worden gezegd, omdat wachtgeld-genietende ambtenaren, ingevolge de verwijzing van art. 2 naar art. 2 der verordening tot toeken ning van pensioen aan de ambtenaren zelve, geacht worden in dienst der gemeente te zijn. Art. 3. Als kinderen worden beschouwd de wettige of gewettigde ongehuwde kinderen van overleden ambtenaren, zoolang zij den leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt. Indien een kind, van hetwelk de echtgenoote van een amb tenaar bij diens overlijden zwanger is, levend ter wereld komt, wordt het beschouwd als reeds geboren toen de vader stierf. Art. 4. Wanneer ambtenaren gepensionneerd worden, behouden zij recht op pensioen voor hunne weduwen en kinderen be houdens hunne verplichting om overeenkomstig het bepaalde in art. 18 tot het pensioenfonds bij te dragen. Indien op wachtgeld gestelde ambtenaren bij het eindigen van het genot van het wachtgeld niet in dienst der gemeente herplaatst worden, kunnen zij het recht op pensioen voor hunne weduwen en kinderen behouden, mits zij als voorheen voor dat pensioen blijven bijdragen en hun wensch daartoe binnen een maand na den afloop van het wachtgeld aan Burg. en Weth. te kennen geven De redactie van dit artikel is thans belangrijk vereenvou digd, vergeleken bij die van het analoge artikel 5 van de rijks wet. Toch wordt door het artikel, naar het ons voorkomt, be hoorlijk in alle gevallen voorzien. Ook blijkt thans duidelijk, wat, zooals de heer de Lange in de raadsvergadering van 17 October terecht opmerkte, vroeger onduidelijk was (Zie Handelingen pag. 125, Ie kolom), dat het gezamenlijk bedrag der kinderenpensioenen in geen enkel geval meer kan bedragen dan a gedeelte van den pensioensgrondslag. Art. 5. Indien een ambtenaar in het huwelijk treedt, nadat hij op wachtgeld gesteld, gepensionneerd of zijn 60ste levensjaar ingetreden is, hebben zijne weduwe en zijne bij haar ver wekte kinderen geen aanspraak op pensioen. Evenmin hebben aanspraak op pensioen de kinderen geboren uit het huwelijk door een vrouwelijk ambtenaar aangegaan, nadat zij was op wachtgeld gesteld of gepensionneerd. Art. 6. Als pensioensgrondslag geldt het bedrag, ingevolge art. 8, 2e lid der «Verordening, regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren" door Burg. en Weth. vastgesteld, met dien verstande evenwel, dat de pensioens grondslag of bij gelijktijdige bekleeding door den ambtenaar van meer dan één gemeente-ambt het vereenigd bedrag der pensioensgrondslagen nimmer de som van f 2400.— kan te boven gaan. Art. 7. Het pensioen bedraagt: a. voor de weduwe 1ji van den pensioensgrondslag; b. voor elk der kinderen, geboren uit het huwelijk van den ambtenaar met de vrouw die hij als weduwe nalaat, tijdens haar leven 1/2o van den pensioensgrondslag Indien de weduwe tot pensioen gerechtigd is, wordt haar pensioen verhoogd met het kinderenpensioen c. voor elk der kinderen, niet vallende in de termen sub b bedoeld, 1/12 van den pensioensgrondslag. Indien de kinderen, bedoeld sub c, uit verschillende huwe lijken gesproten zijn, wordt het kinderenpensioen voor de kinderen uit elk der huwelijken afzonderlijk geregeld op den voet sub c aangegeven. Het geheele bedrag van het kinderenpensioen of het gezamen lijk bedrag der kinderenpensioenen kan echter het van den pensioensgrondslag niet overschrijden. Indien het gezamenlijk bedrag der pensioenen van uit ver schillende huwelijken nagelaten kinderen f600— zou over schrijden en dus tot dat bedrag moet worden verminderd, geschiedt die vermindering zóó, dat de verhouding, die volgens de aanvankelijke berekening tusschen de verschillende pen sioenen bestond, dezelfde blijft. Art. 8. Indien weduwen en kinderen als zoodanig eene geregelde uitkeering krachtens de in te voeren ongevallenwet ontvangen, wordt het weduwen- en kinderenpensioen met het bedrag dier uitkeeringen verminderd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 7