34 N°. 49. Leiden, 17 Februari 1902. Gevolg gevende aan de dooi' Uwe Vergadering bij haar besluit van den 17en October van het vorige jaar tot ons gerichte uitnoodiging hebben wij de eer U hierbij een concept verordening »op het verleenen ven pensioen aan weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren" ter vaststelling aan te bieden. Bij de toelichting dezer verordening kunnen wij kort zijn waar zij geheel gebaseerd is op de door u bij bovenbedoeld besluit vastgestelde beginselen, die in het belangrijke rapport van Prof. van Geer en in ons preadvies van 15 Mei 1901 reeds in den breede zijn toegelicht. Slechts daar waar die beginselen nader zijn uitgewerkt of aangevuld, of waar wij, in een enkel geval, alsnog gemeend hebben bij de samen stelling der verordening van die beginselen te moeten afwijken zal eenige nadere opheldering noodig zijn. Uit de toevoeging aan art. 1 van de woorden «dïeop 1 April 1902 in dienst zijn of daarna benoemd worden" blijkt dat het onze bedoeling is alleen aan de weduwen en kinderen van be staande of toekomstige ambtenaren recht op pensioen toe te kennen. Uok aan de nog in leven zijnde weduwen en kinderen van reeds overleden ambtenaren dat recht toe te kennen, zou zóó groote offers van de gemeentekas eischen, dat daaraan, naar het ons voorkomt, niet valt te denken. Een door ons gemaakte berekening heeft ons doen zien, dat beperking van dat recht alleen tot de weduwen en kinderen van in dienst der gemeente overleden ambtenaren, in het eerste jaar eene uitgave zou medebrengen van f 9363, terwijl dat bedrag met nog f 5281 zou worden vermeerderd, indien dit recht werd uitgebreid ook tot de weduwen en kinderen van ambtenaren, die bij hun overlijden reeds gepensionneerd waren. Er zou dus van de gemeente een dadelijke uitgave gevorderd worden van f 15000, zonder dat eenige ontvangst daartegenover stond Wel zou die uitgave van jaar tot jaar geleidelijk inkrimpen, maar er zou nog een lange reeks van jaren moeten verloopen, vooraleer zij geheel zou ophouden. Daarbij kon uit den aard der zaak die berekening niet geheel volledig zijn, .omdat het met de ons ten dienste staande gegevens niet mogelijk was alle in de termen vallende weduwen en kinderen uit te vinden. Slechts een zeer omvangrijk onderzoek zou daartoe in staat stellen. Het zou dan ook wel eens kunnen blijken, dat het cijfer van f 15000 nog te gunstig is voorgesteld. Ook uitbreiding van het recht op pensioen tot de weduwen en kinderen van binnen een bepaald tijdsverloop vóór het in werking treden der verordening overleden ambtenaren achten wij niet raadzaam Aan den eenen kant is het trekken van een grens altijd eenigszins willekeurig en blijft de hardheid bestaan voor diegenen, die juist buiten den grens vallenaan den anderen kant zouden ook dan nog te hooge lasten op de gemeente worden gelegd. Beperking van de toekenning van pensioen tot de weduwen en kinderen van tegenwoordige of toekomstige ambtenaren, schijnt ons daarom de aangewezen weg. Het woord «kinderen" is door ons gebezigd, en niet in navolging van de wet het woord »weezen", omdat ook kin deren, wier vader of moeder nog leven, aanspraak op pen sioen kunnen doen gelden Het woord »weezen", in oneigen- lijken zin gebezigd, kan dus tot verwarring aanleiding geven, het woord skinderen" niet. Bij de bepaling in art. 2, wie volgens deze verordening als ambtenaren zouden worden beschouwd, kon in hoofdzaak met een verwijzing naar art. 2 der concept-verordening op het verleenen van pensioen aan de ambtenaren zeiven worden volstaan. Slechts moest een uitzondering worden gemaakt voor het verplegend personeel van het gesticht «Endegeest", omdat deze ambtenaren, indien zij huwen, hunne betrekking moeten neerleggenvoorts voor die leeraren van het gym nasium, die aanspraak hebben op pensioen voor hunne weduwen en weezen van rijkswege. Niet uitgesloten zijn dus die leeraren van het gymnasium, die, aangesteld vóór 1 October 1877, destijds gebruik hebben gemaakt van de hun geboden Toelichting. gelegenheid om van het recht op rijks pensioen voor hunne weduwen en weezen afstand te doen. Wordt deze bepaling door u vastgesteld, dan is daarmede tegelijkertijd afwijzend beschikt op het verzoek van de leeraren van het genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix, om ook hunne weduwen en kinderen recht op pensioen van gemeente wege toe te kennen. Waar die leeraren geen gemeente-ambte naren zijn, valt o. i. voor inwilliging van dat verzoek niets te zeggen. Eindelijk blijkt nog uit art. 2, dat het ons ook bij nadere overweging wenschelijk voorgekomen is ook aan de kinderen van vrouivelijke ambtenaren recht op pensioen toe te kennen. Wel zullen de gevallen, dat kinderen van vrouwelijke ambte naren uit het fonds trekken, zich niet veelvuldig voordoen, maar daartegenover staat, dat de bijdrage van vrouwelijke ambtenaren ook slechts 1 zal bedragen. En omgekeerd zou bij uitsluiting van vrouwelijke ambtenaren zich licht het geval kunnen voordoen, dat de gemeente, door medelijden gedreven, zich later toch weer tot het toekennen van pen sioen aan hare kinderen genoopt zag. Door haar op te nemen worden alle moeielijkheden uitgesloten. Daarentegen hebben wij in art. 8 gemeend te moeten afwijken van het destijds door u aangenomen beginsel, dat weduwen- en weezenpensioenen, van rijkswege verleend, in mindering zullen komen van het pensioen uit het fonds. Deze bepaling, gebaseerd op het beginsel, dat de pensioenen van weduwen en weezen voldoende, maar ook niet meer dan voldoende moeten zijn, om hun het strikt noodige voor levens onderhoud te verschaffen, zou in sommige gevallen hoogst onbillijk kunnen werken Indien toch een zelfde persoon zoowel een rijks- als een gemeentelijke betrekking heeft bekleed (men denke b. v. aan een leeraar van het gymnasium, die tevens is onderwijzer aan de kweekschool) dan zou het gemeentelijk pensioen voor zijn vrouw en kinderen worden verminderd met het pensioen door hen van rijkswege genoten, en dit hoewel de ambtenaar ook voor het gemeentelijk pensioen steeds ten volle had bijgedragen. Het komt ons dan ook voor, dat in een dergelijk geval beide betrekkingen geheel op zichzelve behooren te worden beschouwd, en wij kunnen het geenszins een overdreven liberaliteit achten, dat in zoodanig geval aan vrouw en kin dereu uit hoofde van beide betrekkingen pensioen wordt toe gekend. Alleen behoort voorkomen te worden, dat uit hoofde van dezelfde betrekking meer dan ééne .uitkeering aan dezelfde personen plaats grijpt. Vandaar dan ook dat wij de oor spronkelijk ruimere bepaling beperkt hebben tot de uitkeeringen (renten), krachtens de in te voeren ongevallenwet verschuldigd. Bij de toepassing dier wet toch zal zich het geval kunnen voordoen, dat de weduwe en kinderen uit hoofde van dezelfde betrekking zoowel recht hebben op eene geregelde uitkeering als op gemeentelijk pensioen In een dergelijk geval nu is er alleszins reden om het pensioen met het bedrag dier uitkee ring te verminderen, en dit te meer, waar de gemeente ook krachtens de ongevallenwet, zelve met de verzekering harer werklieden belast is. Ten slotte merken wij op, dat Durgemeester en Wethouders in de meeste andere gemeenten in het beheer van het fonds worden bijgestaan door een speciaal daartoe aangewezen commissie. oor zoover wij tot dusverre de werkzaamheden kunnen over zien, welke uit de invoering van deze pensioensregeling zullen voortvloeien, kunnen wij echter de noodzakelijkheid van zoo danige commissie nog niet inzien. Mocht echter later de behoefte daaraan blijken, dan zullen wij U te zijner tijd gaarne voorstellen alsnog tot hare instelling over te gaan liet spreekt van zeil, dat dan verschillende bevoegdheden, bij deze verordening aan Burg. en Weth. toegekend, op die commissie zouden moeten worden overgebracht. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. VERORDENING regelende het verleenen van pensioen aan weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren. Art. 1. Met inachtneming van de regelen bij deze verordening ge steld wordt ten laste van het krachtens art. 18 op te richten fonds pensioen verleend aan de weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren, die op 1 April 1902 in dienst zijn of daarna benoemd worden. Art. 2. Behoudens het bepaalde in het 2e lid van dit artikel worden als gemeente-ambtenaren beschouwd zij die dit zijn volgens het bepaalde bij art. 2 der «verordening regelende het ver leenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren", met uitzondering van die leeraren van het gymnasiumdie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 6