30
de bestaande verordening (art. 3 laatste lid) moest die taxatie
voor ieder geval afzonderlijk plaats hebben. De thans door ons
aangegeven weg schijnt ons eenvoudiger, gemakkelijker en
mindpr de gelegenheid open te laten tot willekeur.
Bij art. 9 is thans een limiet gesteld aan het door den
ambtenaar te bereiken pensioen. Ook na langdurigen dienst,
door onze hoogst bezoldigde ambtenaren in dienst der gemeente
doorgebracht, mag een pensioen van ƒ3000.zeker alleszins
voldoende worden geacht. Ook voor dit geval zorgt echter
weer de overgangsbepaling van art. 22, dat verkregen rechten
niet worden aangetast.
Geheel nieuw zijn de bepalingen van het laatste lid van
art. 44 en van de artt 15,16 en 17. Deze bepalingen op het voet
spoor van de wettelijke regeling overgenomenbeoogen eener-
zijds rechtszekerheidopdat de gemeente niet na jaren nog
wordt lastig gevallen met pensioenen, die zij reeds vervallen
waande, anderzijds een billijke straf voor diegenen, die door
hun levensgedrag het hun toegekend pensioen niet verdienen,
en, omdat op andere wijze in hun onderhoud wordt voorzien,
ook niet behoeven. De hardheid, in deze laatstbedoelde bepa-
Toelicliting.
In verband met het tijdelijk karakter hunner betrekkingen
wordt op het voorbeeld van andere gemeenten ook hier voor
gesteld den burgemeester en de wethouders uit te zonderen.
Het hier uitgezonderd personeel van de brandweer geniet
geen vaste bezoldiging. Zij worden afzonderlijk betaald voor
iedere keer, dat diensten gepraesteerd worden. De machinist
van stoomspuit n°. 1 geniet eene bezoldiging van ƒ265.-—.
Het salaris van den assistent-torenwachter en dat van den
opzichter der vuilnifeputten bedraagt, slechts 25.
Door toevoeging van de woorden »op het oogenblik van hun
ontslag" is thans duidelijk uitgedrukt, dat de ambtenaar Ut
zijn 65-jarigen leeftijd de gemeente moet gediend hebben. Onder
de tegenwoordige verordening is het twijfelachtig, of een vroe
ger ontslagen ambtenaar, als hij 65 jaar wordt, krachtens deze
bepaling aanspraak op pensioen kan doen gelden.
Voor ambtenaren, die eerst op eenigszins gevorderden leeftijd
worden in dienst gesteld, hebben wij billijkheidshalve gemeend
den duur van den hier gevorderden diensttijd van 15 jaar tot
10 jaar te moeten beperken.
Ook is gebroken met den eisch, dat die jaren elkander, zonder
onderbreking, moeten zijn opgevolgd. Wij kunnen niet inzien,
waarom eventueel vroeger aan de gemeente bewezen diensten
niet zouden mogen worden in rekening gebracht. Immers ook
toen werd door den ambtenaar voor zijn pensioen bijgedragen.
c. en d. Deze bepalingen zijn in het belang der gemeente
eenigszins aangevuld. Waar toch de gemeente zich het bedrag
van het pensioen kan besparen, door den ambtenaar aan te
stellen in een andere betrekking, waarvoor hij nog wèl ge
schikt is, moet een dergelijke regeling niet op den onwil van
den ontslagen ambtenaar kunnen afstuiten.
Ook moeten de ziekten en gebreken van blijvenden aard
zijn. Thans is het mogelijk, dat aan een ambtenaar een blij
vend pensioen wordt toegekend, terwijl na eenigen tijd blijkt,
dat hij nog zeer goed voor zijn betrekking geschikt zou zijn
geweest. Daarbij is hier thans de eisch gesteld, dat de 40 jaren
elkander moeten opvolgen. Alleen de vaste band tusschen de
lingen opgesloten, wordt echter getemperd door de bevoegd
heid van Burg. en Weth. om ten behoeve van het gezin van
den gepensionneerde over het vrijgevallen pensioen te be
schikken.
Ten slotte hebben wij gemeend, dat op Uwe Vergadering
beroep moest worden toegekend van de door ons krachtens
deze verordening genomen beslissingen. Krachtens de bestaande
verordening berust die beslissing bij ons college in hoogste
ressort. Met het oog echter op de groote belangen, welke hier
voor den gewezen ambtenaar op het spel staanachten wij
het niet meer dan natuurlijk, dat de eindbeslissing aan Uwe
Vergadering blijft voorbehouden in die gevallen, waarin de
belanghebbende met het door ons genomen besluit geen vrede
kan hebben.
Onder verwijzing eindelijk naar de beknopte toelichting van
enkele wijzigingen van meer ondergeschikt belang, aan som
mige artikelen toegevoegd verzoeken wij U alsnu tot de vast
stelling der verordening over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
VERORDENING, regelende het verleenen van pensioenen
wachtgeld aan gemeente-ambtenaren.
Art. 1.
Met inachtneming van de regelen, bij deze verordening
gesteld, wordt ten laste van de gemeente pensioen verleend
aan gemeente-ambtenarenin wier pensionneering als zoo
danig niet bij de wet is voorzien.
Art. 2.
Met uitzondering van de in het 2e lid van dit artikel ge
noemden worden als gemeente-ambtenaren beschouwd allen,
die in dienst van de gemeente of van een gemeentelijke in
stelling een bezoldiging genieten, welke rechtstreeks uit de
inkomsten van de gemeente of van de gemeentelijke instel
ling wordt gekweten.
Als gemeente-ambtenaren worden niet beschouwd:
de burgemeester en de wethouders;
de opperbrandmeesters, de brandmeesters, de adjunct-brand
meesters en de spuitgasten
de machinist van stoomspuit n°. 2 en de reserve-machinisten
en stokers van alle stoomspuiten
de assistent-torenwachter en de opzichter der vuilnisputten
personen beneden den leeftijd van 18 jaar;
alsmede al diegenen, die tijdelijk zijn aangesteld, zoolang zij nog
geen 3 jaren onafgebroken in dienst der gemeente zijn geweest.
Wachtgeld-genietende ambtenaren worden geacht in dienst
der gemeente te zijn.
Art. 3.
Ambtenaren hebben, na bekomen eervol ontslag, aanspraak
op pensioen, wanneer zij
a. gedurende 40 jaren in dienst van de gemeente zijn
geweest
b. op het oogenblik van hun ontslag den leeftijd van 65
jaar bereikt hebben, na ten minste 10 jaren in dienst der
gemeente te zijn geweest;
c. na een diensttijd van ten minste 10 achtereenvolgende
jaren, uithoofde van ziekte of gebreken van blijvenden aard,
niet meer in staat zijn hun bel rekking bij voortduring waai'
te nemen en in geen andere voor hen passende betrekking
bij de gemeente met ten minste gelijke bezoldiging aangesteld
worden
d ten gevolge van de uitoefening van hunnen dienst onge
schikt zijn geworden tot het bij voortduring waarnemen hun
ner betrekking en in geen andere voor hen passende betrek
king bij de gemeente met ten minste gelijke bezoldiging aan
gesteld worden, behalve wanneer de ziekte of gebreken, die
de ongeschiktheid hebben teweeggebracht, aan onvoorzichtig-