1 22 Art. 15. Elk der mannelijke onderwijzers, die het hoofd der school bijstaan (met uitzondering van de vakonderwijzers voor de vakken g, q en s) geniet, indien hij gehuwd of weduwnaar is en den leeftijd van 28 jaar bereikt heeft, een tegemoetkoming in de huishuur ten bedrage van 50.— 'sjaars. Art. 16. De jaarwedden voor de vakonderwijzeressen in de hand werken bedragen: 300.voor de eerste vakonderwijzeres; 200.— tweede 150.derde en 100 vierde Bij voldoende bekwaamheid wordt aan de derde en vierde onderwijzeres tweemaal, telkens na 2 jaar dienst een ver hooging van f 25.toegekend. Art. 17. De kweekelingen, aan een der openbare lagere scholen ver bonden, ontvangen, indien zij in het bezit zijn der acte, bedoeld bij art. 56a der wet op het lager onderwijs, een jaarlijksche toelage van f 100,tot 150.Het bedrag der toelage wordt bepaald door Burg. en Weth., gehoord het Hoofd der school en den Directeur der Kweekschool. Zij houden daarbij rekening met den leeftijd en de bekwaamheid van den kweekeling. Art. 18. De onderwijzers en onderwijzeressen, die bij het in werking treden dezer verordening een hoogere wedde hebben, dan hun krachtens deze verordening zou worden toegekend, be houden de door hen genoten wedde, onverminderd hunne aanspraken op verhooging ingevolge de bepalingen dezer ver ordening. Eveneens behouden de onderwijzers en onderwijzeressen, die krachtens de verordening van 11 Januari 1894 (Gem. BI. n°. 4), zooals die is gewijzigd bij de verordening van 11 Maart 1897 (Gem. BI. n". 5) later aanspraak zouden kunnen maken op een hoogere wedde, dan hun krachtens deze verordening zou worden toegekend, de aan de eerstge noemde verordeningen verbonden aanspraken op verhooging, onverminderd hunne aanspraken op latere verhooging inge volge de bepalingen dezer verordening. Art. 19. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Januari 1902, op welk tijdstip de verordening van 11 Januari 1894 (Gem. BI. n°. 4) zooals deze is gewijzigd bij de verordening van 11 Maart 1897 (Gem. BI. n°. 5), met uit zondering van art. 10, benevens de verordening van 10 Januari 1901 (Gem. BI. n°. 1) geacht worden te zijn vervallen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van J_,eiden. Bijlage A. VERGELIJKEND OVERZICHT van de minimum-jaarwedden voor de onderwijzers van bijstand aan de openbare lagere scholen, vastgesteld bij art. 26 der Wet op het Lager Onderwijs, en van de jaarwedden, zooals zij zijn ge regeld bij de verordening van 11 Januari 1894, Gem.BI. n°. 4. Art. 26 der Wet, Verordening van 1894. Met minder dan 5 dienstjaren f 500.- Aanvangswedde Met 5 en meer doch minder dan '10 dienstjaren. 550.— Na 1 jaar dienst Met 10 en meer doch minder dan 15 dienstjaren 600.— Na 2 jaar dienst 600. Met 15 en meer doch minder dan 20 dienstjaren 650.- Na 10 jaar dienst en 30 jarigen leeftijd 650. Met 20 en meer dienstjaren 700.— Na 15 jaar dienst en 35 jarigen leeftijd 700.— Met minder dan 5 dienstjaren f 600.— Aanvangswedde Met 5 en meer doch minder dan 10 dienstjaren. 650.- Na 1 jaar dienst Met 10 en meer doch minder dan 15 dienstjaren 700.— Na 2 jaar dienst Met 15 en meer doch minder dan 20 dienstjaren 750.— Na 10 jaar dienst en 30 jarigen leeftijd 800. Met 20 en meer dienstjaren 800.— Met minder dan 5 dienstjaren f 700.- Aanvangswedde Met 5 en meer doch minder dan 10 dienstjaren 750.— Na 2 jaar dienst Met 10 en meer doch minder dan 15 dienstfaren 800.- Na 4 jaar dienst (alleen de onderwijzers) 1000.— Met 15 en meer doch minder dan 20 dienstjaren 850.— Met 20 en meer dienstjaren 900.— Onderwijzers zonder 3e onderwijzers hoofdacte. zonder hoofdacte. Onderwij zers met 3e onderwijzers onverplichte met hoofdacte. hoofdacte. Onderwijzers met 2e onderwijzers fes verplichte hoofd- sen) die volgens de acte en 23-jarigen verordening bij leeftijd. hunne aanstelling den hoofdonder wijzersrang moe ten bezitten en 23 jaar moeten zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 8