DONDERDAG 5 DECEMBER 1901. Zoo dit voorstel niet mocht worden aangenomen, stel ik U voor om Burg. en Weth. uit te noodigen, zoo spoedig mogelijk aan dezen onbillijken toestand een einde te maken en voorstellen te doen tot verhooging dei' bezoldiging van de leeraren in het Teekenen en de Gymnastiek. De Voorzitter. Het is onmogelijk op dit oogenblik verder over deze zaak te discussieerenzij is niet aan de orde. En wat de heer Mulder voorstelt, om art. 4 te doen vervallen gaat ook niet; de menschen moeten toch betaald worden. De heer A. J van Hoekem J.Jz. M. de V. Kan in verband met hetgeen door den heer Mulder is aangevoerd art. 4 nu niet worden aangehouden, totdat de nadere regeling, door U in het vooruitzicht gesteld, aan de orde komt? Kan dit niet, dan zou ik den Heer Mulder in overweging willen geven met een voorstel te komen indien Z.Ed. wenscht dat de leeraren, in art. 4 genoemd, in deze verordening zullen worden opgenomen. De Voorzitter. Dat is eene geheel aparte verordening, waarmede deze verordening in geen enkel verband staat. De heer de Lange. M. d. V. Zoudt U ook kunnen mede- deelen hoelang het nog zal duren, voor de verordening, be doeld in art. 4, hij den Raad zal komen? De Voorzitter. Dat is niet zoo dadelijk te zeggen, stel 4 of weken. We wachten nog het advies van de Plaatselijke Schoolcom missie in. De heer de Lange. Nu de heer Mulder weet dat een voor stel tot regeling der jaarwedden van de leeraren in Teekenen en Gymnastiek binnen 4 of 6 weken in behandeling zal komen, zal hij wellicht niet verder op deze zaak ingaan. De Voorzitter. Het voorstel van den heer Mulder heeft ook betrekking op het lager onderwijs, terwijl wij nu alleen eene regeling voorstellen voor het middelbaar onderwijs. Die I beide regelingen kunnen nu zeer moeilijk in dit voorstel worden opgenomen. De heer P. J. Mulder. M. de V. Ik zal dan maar wachten tot de nieuwe verordening komt. De heer Fockema Andrew. M. de V. De Commissie voor de huishoudelijke verordeningen had op deze ontworpen ver ordening geen aanmerking. Zij heeft zich niet uitgelaten over art. 2, maar zij mag zeker wel onderstellen, dat waar in de 4e alinea van art. 2 gezegd wordt: »De gewone leeraren genieten, onafhankelijk van het aantal hunner lesuren, een vaste bijdrage van f 800. en voorts eene vergoeding per wekelijksch lesuur, welke ver goeding bij gebleken geschiktheid en behoorlijke plichtsbe trachting geleidelijk door periodieke verhooging opklimt;" de bedoeling is, dat door den Raad zal worden uitgemaakt, of de gebleken geschiktheid en plichtsbetrachting bestaat, zoodat voor elke verhooging een Raadsbesluit noodig zal zijn. De Voorzitter. Het voorstel tot verhooging zal natuurlijk uitgaan van de betrokken Commissie en Burg. en Weth., maar de beslissing zal zijn bij den Raad. De beraadslaging wordt gesloten. De artt. 1 10, en de verordening in haar geheel worden achtereenvolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XX. Voorstel tot het leggen van eene brug over de Zoeter- woudsche Singelgracht en vaststelling van den desbetreiïen- den suppletoiren begrootingsstaat. (Zie Ing. St n°. 269 en 278). De Voorzitter. Ik stel voor wegens het vergevorderde uur en omdat wij nog noodzakelijk eene geheime vergadering moeten houden, dit punt uit te stellen tot eene volgende vergadering. Aldus wordt besloten, waarna de openbare vergadering wordt gesloten en veranderd in eene met gesloten deuren. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 5