129
Art. 9.
Overgangsbepaling.
De leeraar, bij het in werking treden dezer verordening
naast den Directeur met een gedeelte van het onderwijs in
de scheikunde belast, geniet, onafhankelijk van hel aantal
door hem gegeven lesuren, een jaarwedde van f 1200,—
Art. 10.
Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1902, op
welk tijdstip die van 1 April 1897 (Gembl. n°. 8) komt te
vervallen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 271. Leiden, G November 1901.
Naar aanleiding van de voordracht van Burgemeester en
Wethouders van 14 October 1901 (Ingekomen Stukken n°. 245)
hebben wij de eer het volgende op te merken.
Wij achten het geenszins zonder bezwaar de verplichting
tot betaling van havengeld op te heffen voor de schepen
die de gemeente langs den weg Nieuwe Rijn, Gangetje, Vliet
enz. rechtstreeks doorvaren. Vooreerst zai daardoor de op
brengst der heffing eene belangrijke vermindering ondergaan.
Maar bovendien is het niet zonder bedenking een eenmaal
bestaand verkeer, dat voor verscheidene ingezetenen voordeel
oplevert, gedeeltelijk naar een anderen weg te doen overgaan.
Intusschen, de klachten over het veelvuldig geopend zijn der
bruggen in de »Nieuwe Vaart" zijn zoo ernstig, dat wij,
ondanks deze overwegingen, met de Kamer van Koophandel
tot de slotsom komen, dat de vrijstelling van havengeld voor
de vaart door den Nieuwen Rijn enz. behoort te worden ver
leend. Nu zouden wij echter en ook in dit opzicht sluiten
wij ons aan bij de Kamer van Koophandel niet verder
willen gaanhet bruggeld voor ;de opening der bruggen in
de vaart Nieuwe Rijn, zouden wij willen laten bestaan Net
zooeven genoemde College wijst er op, dat een zeer aanzien
lijk deel van de schepen, voor welke thans de bruggen in de
Oude Vest moeten worden geopend, onder de bruggen van
den Nieuwen Rijn kan doorvaren, terwijl ook nog andere
schepen van dezen weg gebruik zullen maken, indien zij een
grooten omweg kunnen vermijden door alleen een klein brug
geld te betalen. Door vrijstelling van havengeld voor de vaart
Nieuwe Rijn zal dus, ook al blijft men daar bruggeld heffen,
eene zeer aanmerkelijke ontlasting van het verkeer door de
Oude Vest worden verkregen. Men zou, naar onze meening,
althans de proef kunnen nemen, of deze ontlasting voldoende
blijkt te zijn. Men verlieze ook niet uit het oog, dat bij aan
neming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
de bruggen in den Nieuwen Rijn ook des nachts kosteloos
zouden worden geopend, hetgeen allicht eene vermeerdering
van uitgaven voor de bediening zou tengevolge hebben. Om
deze redenen meenen wij, dat, althans vooralsnog, niet moet
worden overgegaan tot vrijstelling ook van bruggeld voor de
vaart door den Nieuwen Rijn enz.
Wij geven U derhalve in overweging, uit art. 1 der voor
gestelde verordening op de heffing van bruggeld het gedeelte
onder b weg te laten, doch overigens de voordracht van Bur
gemeester en Wethouders aan te nemen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 272. Leiden, 7 November 1901.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering
mede te deelen dat zijwanneer door U wordt besloten tot het
bouwen van eene kamer op de pers van het Raadhuis voor
den vierden Wethouder; tot toekenning van eene bijdrage aan
den stadswerkman A. Pijnaker in de kosten van verhuizing
wegens het betrekken van de opzichterswoning aan de
hulpwerf bij de Binnenvestgracht; en tot uitbetaling van
achterstallige coupons van de geldleening der gemeentegeene
bedenking heeft tegen de wijze van dekking der kosten en
tegen de vaststelling der overgelegde begrootingsstaten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.