DONDERDAG
20 JUNI 1901.
97
De heer Pera. Wat de Hoofdsteeg te Rotterdam betreft,
geloof ik, dat dat een exceptie is. Over het algemeen staat
het vast, dat straat een anderen en beteren indruk maakt
dan steeg. En het kan niet ontkend worden dat, de bewoners
in aanmerking genomen, de Maarsmanssteeg veel meer over
eenkomst heeft met een straat dan met een steeg.
De beteekenis van den naam naar buiten is bepaald een
feit, dat men niet kan wegredeneeren. Ieder handeldoende
zal er de voorkeur aan geven in een straat te wonen boven
een steeg. Ik stem in met Dr. van Rhijn en zie niet in, welke
bezwaren er zouden bestaan tegen verandering van den naam.
De heer van Dissel. Ik ben in het algemeen tegen het
veranderen van namen van straten, wanneer er verwarring
door kan ontstaan of wanneer de naam eene historische betee
kenis heeft, die door de verandering zou worden weggenomen.
Bij deze verandering echter zie ik geen van deze twee gevolgen.
De historische beteekenis van de Maarsmanssteeg blijft dezelfde
als deze Maarsmansstraat heet, en verwarring kan er ook niet
door komen. Daarom zal ik voor de gevraagde verandering
stemmen.
De Voorzitter. Van Jodenkerksteeg zal men toch wel nooit
Jodenkerkstraat gaan maken.
De heer Fockema Andrew. Voor dit argument gevoel ik
niet veel. Door den heer van Rhijn is al opgemerkt, dat er
geen juiste breedte is aan te wijzen voor een straat of een
steeg. Het een heet van ouds een steeg en het ander een
straat. Toch ben ik niet voor verandering van naam omdat
de Maarsmanssteeg al zoo lang steeg heet en het bezwaar
naar buiten, voor zoover dat bestaat, na deze vergadering
wel zal zijn opgeheven. Nu is aan den volke verkondigd, en
de belanghebbenden kunnen daarvan bericht zenden bijv. aan
het Nieuws van den Dag, dat de Maarsmanssteeg is een van
onze groote verkeersaderen, dat de Maarsmanssteeg inderdaad
is een zeer fatsoenlijke en drukke winkelstraat. Doch nu, als
het publiek dat nu weet, bestaat er ook geen grond, den
ouden naam te wijzigen.
De heer Eerstens. Ik vind, dat het weinig verschil maakt
of de Maarmanssteeg straat of steeg genoemd wordt. Ik vrees
echter, dat wij, als wij toegeven, legio dergelijke verzoeken
zullen krijgen. Zou er dan bezwaar tegen zijn, hieraan ineens
een eind te maken door alle stegen te laten verdwijnen en
er alle straten van te maken?
In stemming gebracht, wordt het voorstel van Burg. en
Weth. aangenomen met 15 tegen 6 stemmen.
Voor stemmen de heeren Zaaijer, L. Driessen, de Goeje,
Hasselbach, de Lange, Mulder, Dekhuyzen, Juta, Drucker,
van Kempen, Korevaar, P. J. van Hoeken, den Houter, Kaiser
en Fockema Andrese.
Tegen stemmen de heeren van Dissel, J. P. Driessen, Kerstens,
Pera, van Rhijn en van Hamel.
XXIX. Verzoek van bewoners van de Kloksteeg om den naam
Kloksteeg te veranderen in Klokstraat of Academiestraat.
(Zie Ing. St. n°. 169).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
afwijzend op beschikt.
XXX. Verzoek van M. II. van Waveren, om goedkeuring
van een stratenplan voor de terreinen achter de Haarlemmer-
trekvaart, kadastraal bekend onder Sectie K, no. 928, 1034—
1036 gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 150).
De heer van Hamel. Het adres van den heer van Waveren,
dat ons dezer dagen heeft bereikt en aan de Raadsleden is
toegezonden, heeft mijne aandacht getrokken, en naar aan
leiding daarvan heb ik mij gisteren plaatselijk van den toe
stand op de hoogte gesteld. Het komt mij voor, dat er geen
bezwaar zou zijn aan den wensch van den heer van Waveren
te voldoen, daar het stratenplan van van Oosterum, indertijd
door den Raad goedgekeurd, eerst in eene zeer verre toekomst
zal worden verwezenlijkt, als het al ooit tot een uitvoering
komt. Dat is een toekomst-wijk, een luxe-wijk, zooals de heer
van Waveren in zijn adres aanmerkt, waarop in de eerste
tientallen jaren wellicht geen uitzicht bestaat. En bovendien,
al kwam dat, dan zou dat toch nog geen misstand zijn door
het verschil in breedte. Het rapport van de Commissie van
Fabricage is zeer beknopt en, dunkt mij, weinig overtuigend.
Het zegt eenvoudig, dat dit stratenplan niet is aangesloten
bij het stratenplan van van Oosterum, en verder niets. Maar
de teekening, die door den heer van Waveren is overgelegd,
doet, dunkt mij, zien, dat dit verschil in straatbreedte geen
bezwaar behoeft te zijnj omdat de van Oosterum-wijk vrijwel
een afzonderlijk geheel vormt. Ik zou daarom in overweging
willen geven aan het verlangen van adressant te voldoen.
De heer Dekhuyzen. Ik geloof, dat de Raad inderdaad niet
anders kan doen dan datgene wat Burg. en Weth. op advies
van de Commissie van Fabricage hebben voorgesteld. Wat
toch is het geval. De heer van Waveren bezit een stuk grond
tusschen land van de gemeente en van de heeren van Oos
terum cum suis. Hij heeft ingediend een stratenplan en een
adres. Leest men nu dit laatste, dan is dat vrij onschuldig.
Hij wenscht een straat aan te leggen, gedeeltelijk 10, ge
deeltelijk 14 Mèter breed. Maar op zijn teekening komt veel
meer voor dan in het adres: niet alleen de van Leeuwenhoek
straat, maar verdere toekomstplannen. Hij teekent een klein
pleintje, en daarvan gaan uit twee straten, de een 15, de
ander 10 Meter breed.
Nu heeft de Raad aangenomen het stratenplan van van Ooste
rum, na goed overleg, zooveel mogelijk in overeenstemming met
de plannen van den heer de Jongh in Rotterdam. De straten,
waarvan de heer van Waveren het begin teekent, en het
pleintje zijn op een verkeerde plaats gebracht, en de straten
zijn te smal, nl. 10 en 15 M. breed. Het zijn dezelfde die op
het terrein van van Oosterum 15 en 20 M. breed zijn. Nu kan
de Raad niet besluiten om aan te nemen aan den eenen
kant een goed uitgewerkt stratenplan, dat grenst aan dat van
den heer van Waveren, en aan den anderen kant een plan,
dat een enkele straat en verder beginselen van andere straten
vertoont die veel te nauw zijn. Ik geloof dat wij inderdaad
niet anders kunnen doen dan het verzoek van den heer van
Waveren niet toestaan.Wanneer wij dit plan van de handwijzen,
dan staat het aan den heer van Waveren vrij öf een beperkt
stratenplan in te dienen: alleen de van Leeuwenhoekstraat
zonder pleintje en twee andere straten, öf om bij den Raad
in te dienen een volledig stratenplan over zijn geheele terrein.
Dan kunnen wij verder zien. De plek, die het hier betreft,
gebiedt een bepaalden aanleg van straten. Er moeten daar
een drietal straten bij elkander komen en de aanleg moet
toch geschieden in overeenstemming met die van de aan
grenzende stukken. Het land dat aan den Heer Filippo behoort,
het stuk land van de gemeente, dat van den heer van Waveren,
en dat van de heeren van 'Oosterum c. s. moeten in verband
met elkander beschouwd worden. Maar men kan niet ingaan
op een teekening van den heer van Waveren, waarop in
t midden van zijn terrein een onvolledige schetsteekening
voorkomt.
De Voorzitter. De heer van Waveren klaagt er over dat
van het plan van den heer van Oosterum nooit iets komt,
en meent dat wij het in de hand hebben de uitvoering daar
van te bespoedigen. Het gaat ook niet aan een stratenplan
20 jaar in handen te houden en een ander te beletten voort
te gaan. Daarom hebben wij ons ook na ontvangst van het
schrijven van den heer van Waveren tot den heer van Oos
terum gewend.
Mag ik den Secretaris verzoeken dien brief voor te lezen?
Deze brief luidt aldus:
Leiden, 14 Juni 1901.
In ons praeadvies aan den Raad dezer gemeente van 20
dezer n°. 150, zagen wij ons genoodzaakt afwijzend te adviseeren
op een door M. H. van Waveren ingediend stratenplan ten
behoeve van hem toebehoorende terreinen, begrepen tusschen
den Maresingel en de Haarlemmertrekvaart alhier, aangezien
dat plan niet aansloot aan het door den Gemeenteraad bij zijn
besluit van 6 December 1900 goedgekeurde stratenplan ten
behoeve van de aangrenzende, noordelijk van die van den heer
van Waveren gelegen terreinen.
Intusschen is aan dit laatste plan, dat door u en de heeren
W. Kleykamp en L. J. F. Kok werd ingediend, tot dusverre
ook nog geen begin van uitvoering gegeven.
Aangenaam zou het ons daarom zijn van U te vernemenof
werkelijk het plan bestaat om dit stratenplan tot uitvoering
te brengen, en of weldra met de uitvoering daarvan zal wor
den begonnen.
Mocht dit niet het geval zijn, dan zouden wij ons genoopt
zien den Raad voor te stellen zijn bovenbedoeld besluit tot
goedkeuring in te trekken, aangezien het niet aangaat dat
bouwondernemers in de uitvoering hunner bouwplannen wor
den bemoeilijkt door het bestaan van goedgekeurde straten
plannen voor aangrenzende terreinen, waaraan misschien
nimmer of eerst in een verre toekomst uitvoering zou worden
gegeven.
Burgemeester en Wethouders van Leiden
F. Was, Burgemeester.
van IIeijst, Secretaris.
Aan den Heer II. van Oosterum Jr. c. s., te Rotterdam.
De heer van Hamel. In dat schrijven, dat ik zeer toejuich
en waarmede ik mij ten zeerste kan vereenigen, vind ik
aanleiding Burg. en Weth. te verzoeken dit adres voorloopig
van de agenda te nemen en het er weer op te plaatsen nadat
het antwoord van die heeren is ingekomen.
De Voorzitter. Neen, op dit oogenblik moeten wij het
verzoek afwijzenwij weten niet welke toestand zal worden
geboren öf van Oosterum zijn plan intrekt, öf wat hij doet.