DONDERDAG 20 JUNI 1901.
95
teur van het slachthuis." Hoe zal het nu gaan, wanneer een
van de beide laatsten door ongesteldheid verhinderd is? Zal
dan de beproeving niet kunnen plaats hebben of zal dan in
plaats van hem, die verhinderd is, een ander kunnen aan
gewezen worden?
De Voorzitter. Dan zal die commissie zich wijzigen; dan
komt de man, die den directeur vervangt of het wordt
uitgesteld. Alle eventualiteiten zijn niet te voorzien in zoo'n
contract; dat komt wel terecht.
De heer van Rhijn. Wanneer het punt, waarover ik gesproken
heb, tot geene bezwaren aanleiding kan geven, heb ik verder
niets tegen de concept-overeenkomst.
De heer Fockema Andrew. Over de plaats van betaling
staat niets in het contract is de bedoeling dat betaald zal
worden in Berlijn en niet te Amsterdam? Dan begrijp ik
waarom de prijs in Marken is berekendmaar wanneer be
taald wordt in Leiden of te Amsterdam, dan was de betaling
in Nederlandsche munt, dunkt mij, gemakkelijker.
De Voorzitter. Dat rekenen zij wel gauw uit; het cijfer
is slechts te vermenigvuldigen met 0,59. Maar, als gewoonlijk
wordt een mandaat geslagen en als we dat stuk geteekend
terugkrijgen, dan wordt het geld toegezonden, en dat zal
dan wezen aan den agent. Die zal de rekening wel opmaken
in Hollandsche munt.
De heer Fockema Andrew. Dat gewoonlijk wordt betaald
ten huize van den crediteur is duidelijk; maar deze wordt
bij het contract gerepresenteerd door den agent te Amsterdam;
wordt ook aan dezen betaald, dan kan toch worden betaald
in Nederlandsch geld.
De Voorzitter. In den regel wordt betaald bij den gemeente
ontvanger; hier op het bureau komt men het halen.
Het voorstel wordt daarna zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
XXVI. Voorstel tot het weder ter bewoning geschikt ver
klaren van het perceel Klooster no. 42.
(Zie Ing. St. n°. 149).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
XXVII. Verzoek van D. van Leeuwen, om intrekking van
het besluit tot onbewoonbaarverklaring van de perceelen Pek
tonpoort nummers 1, 2 en 3 of toekenning van schadeloosstelling.
(Zie Ing. St. n°. 152).
De heer van Kempen. Na alles wat ik van dit perceel heb
gehoord komt het mij voor, dat het wel wat kras is dat
het onbewoonbaar is verklaard. Want het blijkt nu het
kan misschien toevallig zijn dat juist in dat perceel de
menschen zeer gezond zijn geweest en daar jaren lang hebben
gewoond zonder eenige schade. Nu komt het mij voor, dat
het mogelijk is dat het onderzoek misschien wat te streng
is geweest, en dat in gewone omstandigheden dat perceel
niet zoozeer in aanmerking zou zijn gekomen om onbewoon
baar te worden verklaard. Indien het juist is wat ik verneem,
dat er op dat perceel een zekere plecht ligt, dan is de
onbewoonbaarverklaring voor dien man zeker een levens
kwestie. En nu hij daarvoor nog geen schadevergoeding krijgt,
komt het mij eenigszins onbillijk voor. Daarom zou ik willen
vragen, of het niet mogelijk was die onbewoonbaarverklaring
voor dit oogenblik nog daar te laten?
De Voorzitter. Er is al een raadsbesluit tot onbewoonbaar
verklaring, dus kan dat niet ongedaan worden gelaten. Dan
zouden we dat raadsbesluit moeten verscheuren, en dat vraagt
ook van Leeuwen. Hij vraagt intrekking, maar daarvoor is,
dunkt mij, geen enkele reden.
De heer van Kempen. Ja, dat is genomen in dezelfde ver
gadering, waarin Burg. en Weth. zoo beleefd zijn geweest
toe te zeggen, dat zij zouden overwegen of schadeloosstelling
mogelijk was.
De Voorzitter. Ik heb gezegd ik herinner mij dat zeer
goed dat wij altijd overwegen wat ons ter overweging wordt
aanbevolen. Maar daaruit volgt niet dat wij de volgende ver
gadering met een voorstel komen.
Men kan toch ook een dergelijke zaak niet regelen voor één
geval. Dat zou een generale regeling moeten worden. Aan
den vooravond van de aanneming van de woningwet zou het
geen aanbeveling virdienen een dergelijke regeling te maken.
Het kan zijn dat een voorstel van onzin kant uitblijft. Maar
dan zijn de leden van den Raad in staat het iniatief te nemen.
Men kan van Burg. en Weth. niet vergen, dat zij een voorstel
zullen doen, waarmede zij het niet eens zijn.
De heer Drucker, De heer van Kempen brengt sommige
van zijne medeleden herhaaldelijk in de onaangename nood
zakelijkheid, eene onbewoonbaarverklaring te verdedigen. Ik
weet, dat dit een uitermate ondankbaar werk is, en dat het
veel dankbaarder is, te pleiten voor schadeloosstelling; maar
ik acht mij toch verplicht, een enkel woord te zeggen.
De heer van Kempen vergist zich, als hij meent, dat hij
de kwestie van schadeloosstelling ter sprake heeft gebracht
bij de onbewoonbaarverklaring van deze huizen in de Pekton
poort. Dat is veeleer geschiedzeer kort geledenten aan
zien van huizen in een andere poort. De huizen in de Pek
tonpoort zijn onbewoonbaar verklaard in de raadsvergadering
van den l4en Maart 1901. De beschrijving van die perceelen
heb ik voor mij. Naar de meening van de Commissie, be
staande uit den Directeur van de Gemeentewerken, den
Inspecteur van de bouwpolitie en de stadsgeneesheeren den
Houter, Stigter en de Jong, waren die huizen wegens te
weinig licht en lucht, vocht en te geringe oppervlakte niet
ter bewoning geschikt te maken. De Commissie uit den raad,
die de woningen bezichtigdeheeft dat oordeel onderschreven.
De raad heeft eenstemmig het voorstel tot onbewoonbaar
verklaring aangenomen, en ook de heer van Kempen heeft
er absoluut geen bezwaar tegen gemaakt. Nu zie ik geen
enkele reden, waarom wij thans, tegen het einde van Juni,
ten aanzien van die huizen in de Pektonpoort op ons besluit
van den 14en Maart zouden terugkomen. Wij zouden daarmede
eene schromelijke onbillijkheid begaan tegenover andere eige
naars, wier woningen eveneens zijn afgekeurd. Als wij dat
doen, waar blijft dan de billijkheid, die voorschrijft, in de
verschillende gevallen met denzelfden maatstaf te meten.
De heer van Kempen sprak van buitengewone omstandig
heden. Ik zou willen vragenwelke buitengewone omstandig
heden dan volgens den spreker op den 14en Maart op den
Raad hebben gewerkt. Het mag zijn, dat de heer van Kempen
dien dag heeft verkeerd in buitengewone omstandigheden
maar ik kan dat van den geheelen Gemeenteraad niet aan
nemen. Ik heb van den heer van Kempen absoluut niet ge
hoord waardoor deze perceelen in de Pektonpoort zich zouden
onderscheiden van andere, die onbewoonbaar verklaard zijn.
De heer Van Kempen. Ik heb met buitengewone omstan
digheden niet bedoeld, dat ik of andere leden in buitenge
wone omstandigheden zouden verkeerd hebben, maar meende:
dat indien de verordening niet zoo streng was, de aandacht
er niet zou op zijn gevallen.
Ik ben echter den heer Drucker erkentelijk voor zijn uit
legging, waarmede ik tevreden ben, en zal verder niet op
de zaak ingaan.
De heer Pera. Ik meen toch, dat wij langzamerhand in
een ander stadium komen ten opzichte van de woningen die
worden afgekeurd. De woningwet staat voor de deur en Burg
en Weth. merken zelf op dat er bij het bestaan van de
Woningwet altoos eenig voordeel zal zijn voor eigenaren van
dergelijke woningen. Nu is het toch voor mij wel de vraag,
in aanmerking genomen de bijzondere omstandigheden van
dezen van Leeuwen, of daarmede eenige rekening zou moeten
worden gehouden. In een van de laatste Raadszittingen heb
ik opgemerkt, dat het mij zeer gewenscht voorkwam, dat de
Raad eens in geheime zitting een en ander kon bespreken;
dat is werkelijk iets, waaraan ik voor mij wel behoefte heb.
Ik zou dan ook heel gaarne voorstellen, wat het tweede ge
deelte aangaat, om het verzoek van van Leeuwen aan te
houden, ten einde gelegenheid te krijgen de zaak in geheime
zitting te bespreken. Op dit oogenblik zal ik daarover geen
geheime zitting vragen vanwege het overvloeiend menudat
we voor deze zitting reeds hebben. Ik verzoek dusN uitstel.
De Voorzitter. Ik heb er niet tegen, maar dan over de
zaak in 't generaal; niet over van Leeuwen dat is uit
gemaakt.
De heer Pera. Dat is ook mijn bedoeling.
De heer Jockema Anbreae. Ik vind ook wel veel te zeggen
voor uitstel van behandeling van deze zaak, omdat alle per
sonen, wier huizen onbewoonbaar zijn verklaard, zich dan
tot den Raad kunnen wenden met het verzoek om dat besluit
in te trekken. Wanneer we dan al die verzoeken tot intrek
king hebben, zal de Raad inzien, welke dwaasheid men zou
doen, met een van die verzoeken in te willigen en de andere
te weigeren. Dan zal men tevens inzien, dat intrekking van
al die besluiten onmogelijk is, dus dat wij moeten doen wat
nu Burg. en Weth. voorstellen, nl. afwijzend beschikken op
het verzoek hier tot ons gericht. Door dat in te willigen,
hetzij ten aanzien van van Leeuwen of van een ander, zouden
wij begaan de allergrootste inconsequentie. Wij moeten ge
acht worden te hebben geweten wat wij deden, toen we de
verordening maakten en toen we die toepasten. En nu aan
één persoon schadeloosstelling te gevenof willekeurig te
zijnen aanzien het besluit in te trekken, terwijl dan de anderq