100
DONDERDAG
20 JUNI 1901.
Wat aangaat het bezwaar, dat er later vele woningen in de
Kooi zullen leegstaan daaromtrent ben ik niet ongerust.
Ik geloof, dat de Vereeniging aanhoudt een lijst van candidaten;
èn als ik mij niet vergis, dan staan daar verscheidenen op;
de heer Juta zal dat beter weten. Maar men wil die woningen
niet alle 150 tegelijk bouwen; vooreerst bouwt men er bijv.
slechts 25; wanneer men ziet, dat de huurders slechts spora
disch opkomendan zal er niet meer worden gebouwd; alleen
bij een grooten toeloop en wanneer de behoefte blijkt, dan zal
verder worden gegaan.
De heer Hasselbach. Ik dacht, dat die 150 woningen ineens
gebouwd zouden worden dan zag ik daarin een groot gevaar.
Maar dan wil ik er toch nog op wijzen, dat er nog wel menschen
zijn, die uit humaniteit voor lage rente goede woningen willen
bouwen, al zijn het niet allen menschen die zich vereenigen.
De heer van Kempen. Ik zou voor het voorstel van Burg.
en Weth. willen stemmen, wanneer daaraan wordt toegevoegd
tot wederopzeggens. Wij hebben het gezien bij de kwestie
van den schouwburg, dat ons dat later in onmogelijkheden
brengt. Men behoeft niet bevreesd te zijn, dat de Raad later
anders zal besluiten; in zoo'n geval zal de Raad steeds de
zaak van den woningbouw willen bevorderen.
De Voorzitter. Die clausule kan de vereeniging niet aan
nemen, want zij verbindt zich ook jaarlijks die aflossing te
betalen.
De heer van Kempen. Ik geloof niet, wanneer de Raad dat
om overwegende redenen heeft gedaan, dat hij later zal ver
anderen en die vereeniging met de huisjes zou laten zitten.
De Voorzitter. Dan komt de kwestie van de statuten.
En dat is dan nog precies hetzelfde, behalve dat het voor altijd is.
De heer den Houter. Ook na wat de heer Drucker heeft
medegedeeld omtrent den verhuurdersbond acht ik het zeer
noodig, dat wij officieel en goed weten hoe het daarmede
staat. Hij heeft een stuk gezièn, waarin dat stond, en nu
vind ik dat feit zoo ernstig, dat het noodig is, alvorens hier
over nader te oordeelen, te weten hoe de vork in den steel
zit. Daarom zou ik wensehen, dat Burg. en Weth. een onder
zoek instelden, of het werkelijk zoo is; dat zou ook op den
uitslag van de stemming over dit voorstel wel van invloed
kunnen zijn. Daarom zou ik daarop nogmaals willen aan
dringen. Burg. en Weth. zijn overtuigd, dat er voor dien
huurprijs gebrek aan woningen is, maar dan zal het hun ook
niet moeilijk vallen ons met eenige cijfers daarvan te over
tuigen. Zij hebben slechts over te leggen een staat, waaruit
blijkt het aantal woningen bij particulieren in aanbouw en
voor dergelijke personen geschikt, en het aantal woningen
dat noodig is.
Verder wilde ik er even op wijzen, dat het mij niet onbe
kend is, dat hier in Leiden verschillende woningen zeer slecht
zijn en onbewoonbaar. Maar de heer Drucker zal met mij
eens zijn, dat lang niet al die bewoners, wier huisjes zijn
afgekeurd, in aanmerking komen voor woningen zooals in de
Kooilaan staandat de huur dikwijls voor die menschen nog
te zwaar is en zij daarmede dus nog niet gebaat worden.
Dan heb ik slechts gezegd, dat ik, tenzij in het algemeen
belang, den aandeelhouders uit de gemeentekas geen rente
wil garandeerenmaar ik heb er niet aan gedacht eene
garantie van 3% eene vetmesterij te noemen.
M. d. V. Ik herhaal mijn voorstel, dat wij de zaak niet te
lang uitstellen, maar hoogstens 14 dagen en dat Burg. en
Weth. ons in dien korten tijd eene uiteenzetting geven van
den woningnood, die er heerscht en hoe het staat met de dreige
menten van den verhuurdersbond. Ik zou gaarne, indien er
werkelijk woningnood in Leiden heerscht, voor het subsidie
stemmenal was het driemaal zoo grootmaar ik wensch
niet mee te werken aan concurrentie met andere bouwonder
nemers door rente te garandeeren, al was deze nog zoo laag.
De Voorzitter. De rente is al gegarandeerd.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik wil wel zeggen
dat uwe argumentatie en die van den heer Drucker, over de
houding van den verhuurdersbond, wel zooveel indruk op mij
heeft gemaakt dat ik wel durf stemmen voor dit voorstel.
Het is gebleken, dat het inderdaad herhaaldelijk onmogelijk
is geweest woningen aan te wijzen, die gehuurd zouden
kunnen worden door die personen. Dat is voor mij een vol
doende reden om voor dit voorstel te stemmen, ofschoon ik
eerst ook voor uitstel was.
De Voorzitter. Wij hebben reeds twee gezinnen niet onder
dak kunnen brengenen dat is reeds een bewijs voor groote
woningnood. Want op die wijze zouden wij onze verordening
betreffende de onbewoonbaarverklaring buiten werking moeten
stellen. Zoodra het feit zich voordoet, dat er voor menschen,
die door de onbewoonbaarverklaring van hun woning worden
verdreven, geen andere woning is te vinden, zitten wij reeds
aan den grond.
De heer Hasselbach. De gemeente kan wel plaats vinden
voor zulke gezinnen in het St. Elisabethshofje op de Oude
Vest. Die woningen zijn daarvoor bestemd, doch worden aan
anderen verhuurd, die in staat zijn meer huur te verwonen.
De heer den Houter. Ik betwijfel allerminst hetgeen door
U en door den heer Drucker gezegd is, maar ik vind dat
feit aangaande den verhuurdersbond zoo buitengewoon ernstig,
dat, mocht het waar zijn, ik het de plicht zou achten van de
gemeente om krachtig er voor te zorgen, dat er zoo spoedig
mogelijk woningen worden gebouwd voor menschen wier
woning onbewoonbaar verklaard wordt. Daarom meen ik dat
dit feit goed moet worden onderzocht en daarom vraag ik
uitstel.
De heer Fockema Andreze. Ik zie niet in, welke middelen
de Gemeenteraad heeft om dat te onderzoeken. De Gemeente
raad heeft geen rechter-commissaris. Het is ook geen strafbaar
feit. Wij kunnen die menschen niet dwingen ons in te lichten.
Wanneer er een verhuurdersbond is, die dergelijke dingen
doet, dan geloof ik dat die dat zelf ook wel schandelijk zal
vinden en het niet zal openbaar maken, en dan zie ik niet
in, welke middelen de Gemeenteraad heeft om er achter te
komen.
De motie tot uitstel, voldoende ondersteund, wordt in stem
ming gebracht en verworpen met 12 tegen 9 stemmen.
Tegen stemmen de heeren Zaaijer, L. Driessen, de Goeje,
van Dissel, Dekhuyzen, Juta, Drucker, van Rhijn, Korevaar,
van Hamel, Kaiser en Fockema Andreaae.
Voor stemmen de heeren J. P. J. Driessen, Hasselbach,
Kerstens, de Lange, Mulder, Pera, van Kempen, P. J. van
Hoeken en den Houter.
De Voorzitter. Verlangt iemand hoofdelijke stemming over
de zaak zelf?
De heer den Houter. Deze motie van uitstel diende toch
alleen om verder overbodige discussie te voorkomen
De Voorzitter. Wilt u er verder over doorgaan, ik heb
geen bezwaarmaar ik dacht, dat het uit was dat bedoelt
men in den regel met eene motie.
De heer den Houter. Ja, M. d. V., om mijne stem te ver
antwoorden, die ik zal uitbrengen tegen dit voorstel. Zoolang
ik niet volledig licht heb in deze zaak, kan ik er niet toe
medewerken aan eene particuliere vereeniging, welke ook,
garantie te geven. Het spijt mij zeer, dat de Raad niet een
kort uitstel heeft willen toestaan, om daarover alle licht te
kunnen laten schijnen. Ik vraag mijzelf af, of er iets achter
zit, dat ik niet weet, want ik kan mij de houding van Burg.
en Weth. en der meerderheid niet verklaren. Ik kan daarom
mijne stem niet blindelings voor het voorstel uitbrengen.
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat het een waardig woord
is, in deze' vergadering te zeggen, dat bij Burg. en Weth.
ergens iets achter zou zitten. Maar wel is de vraag, of het
op den weg van Burg. en Weth. ligt eene dergelijke instructie
tegen de burgerij te voeren. U kunt het ook onderzoeken.
De heer den Houter. Ik wensch, dat U het woord «on
waardig" terug neemt. Ik heb niet gezegd, dat er iets achter
zat; ik heb gezegd, dat het voor mij absoluut onverklaarbaar
is, en dat ik mij afvraag of mogelijk een mij onbekend geble
ven motief in het spel is.
De Voorzitter. U hebt het toch met zoovele woorden gezegd.
De heer den Houter. Ik heb gezegd, dat er voor mij iets
onverklaarbaars achter zat, en ik heb er bij gezegd waarom.
De Voorzitter. Ik heb gezegd alles wat ik van de zaak
weet. Maar is dat woord II. onaangenaam, dan wil ik het
gaarne terugnemen. Ik heb niet bedoeld iets onaangenaams
te zeggen, maar ik vond het wel onaangenaam voor Burg. en
Weth. dat te hooren.
(De heeren Hasselbach en P. J. van Hoeken verlaten de
vergadering).
De heer Drucker. Ik zou nog iets willen zeggen naar aan
leiding van wat de heer den Houter heeft opgemerkt. Wan
neer het hier eene vraag gold, die in een paar weken tot
klaarheid te brengen ware, zou ik volstrekt geen bezwaar
hebben gehadde zaak aan te houden. Het is waarlijk niet
te doen om deze zaak vandaag door te drijven, en ik ben
ook niet gewoon tegen een verzoek om uitstel te stemmen.
Maar nu de heer den Houter daarin iets zoekt, wil ik dat
tyel even uitleggen, als u het mij toestaat, M. d. V.
Het is door den heer Fockema Andreae reeds aangetoond
en er is niets tegen te zeggen, dart wij omtrent een besluit
van den verhuurdersbond niet in veertien dagen en ook niet