DONDERDAG 9 MEI 1901. 67 De heer Fockema Andrew. Die rijdt met niet meer dan matige snelheid en kan verwachten dat degene, die den hoek uitkomt, langzaam rijdt. De Voorzitter. Het blijkt uit deze discussie dat het werkelijk de bedoeling van den heer den Houter is, dat ook bij het voorbijgaan van een hoek langzaam gereden wordt Kan de Commissie zich daarmede vereenigen? Dan is dus tot die lezing besloten. Wordt stemming verlangd over het geheele art. 1 De heer den Houter. M. d. V. Er staat nog de overbodige bepaling: «waar het (wiel)rijden geoorloofd is." Dat moest nu toch niet gehandhaafd worden. De Voorzitter. Als die woorden worden weggelaten, weten wij wel wat het beteekent. Ik vind het voor 't algemeen dui delijker als ze er bij staan. Den heer den Houter. Daar ben ik ten zeerste tegen. Waar het rij wiel verkeer verboden is zullen de stegen door een teeken wel worden afgesloten, en behoeft de commissie voor de strafverordeningen niet apart naar zulke stegen te verwijzenzij kan toch niet telkens in de verordening her halen wat omtrent straten, grachten of stegen reeds bepaald is. Er kan van geen snelheidsbepaling sprake zijn in een steeg waar niet gereden mag worden. Ik begrijp niet, dat men dit niet inziet. De Voorzitter. Ja, ik begrijp het wel, als die woorden wegblijven, maar een wielrijder zal die het ook altijd be grijpen? Ik vindt het duidelijker, maar kunnen de heeren zich met den wensch van den heer den Houter vereenigen Dan zullen wij dat overnemen. Den heer den Houter. Nu nog aan het eind van art. I, M. d. V., waar ik voorstel te lezenop plaatsen waar door druk verkeer sneller rijden gevaarlijk is. De Voorzitter. Ja, dat is een begrip, waarvan ik niet weet, hoe een agent er aan komt. De heer den Houter. Er is toch een verschil. Op de Haar lemmerstraat, d. i. dus een plaats waar druk verkeer is, kan men b.v. des nachts na 12 uur en des morgens voor 6 uur gerust met eene snelheid van 20 kilometer rijden, terwijl iangzaam rijden slechts geoorloofd is. Daarentegen is de Papengracht eene plaats waar geen druk verkeer is; maar het kan zijn, dat daar tijdelijk zoo'n stroom van menschen is, dat de veiligheid geen snel rijden permitteert, terwijl het toch feitelijk is toegestaan daar vrij hard te rijden. Men voor komt daarom verkeerde opvattingen door te lezen»op plaatsen waar door druk verkeer sneller rijden gevaarlijk is." De heer de Goeje. Dat amendement komt mij geheel over bodig voor; want in het genoemde geval is er »druk verkeer." De heer den Houter. Met uw verlof. Als iemand spreekt van een plaats van druk verkeer, zal hij niet denken aan de Papengracht. Eigenlijk is het geen plaats van druk verkeer waar zeer zelden een groot aantal personen langs komt, maar wel levert ook op deze anders stille plaatsen, hard rijden gevaar op. De Voorzitter. Dus het is een feitelijk begrip. Er moet op dat oogenblik een druk verkeer zijn. De heer Fockema Andre.e. Ik geloof dat de heer den Houter voorbijziet, dat het voor den rechter nooit te bewijzen zal zijn, dat het verkeer zoo druk was dat sneller rijden ge vaarlijk zou zijn. Dat is geen feit, maar eene appreciatie, waarvoor de gegevens op eene terechtzitting moeilijk zijn te verstrekken. De Voorzitter. De uitvoering van de verordening wordt op die manier onmogelijk. Ik verzeker U, dat het den kanton rechter onmogelijk zal zijn het bewijs te construeeren. Een agent kan beoordeelen, dat er op een oogenblik een druk verkeer is, maar niet dat het een zoo druk verkeer is, dat sneller rijden gevaarlijk zou zijn. De heer den Houter Nu het mij blijkt, dat de term »op plaatsen waar een druk verkeer is" niet een term is op be paalde straten steeds toepasselijk, maar bedoeld wordt een druk verkeer op een gegeven oogenblik, is mij dit ook goed en trek ik mijn amendement in. Het gewijzigde art. 1 wordt daarop in zijn geheel zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Artt. 2, en 3, a en b, worden achtereenvolgens zonder be raadslaging- en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 3 al. c luidende: «wanneer zij voetgangers, rijwielen of voertuigen achterop komen en die wenschen voorbij te rijden." De heer den Houter. Ik heb daarvan een andere lezing voorgesteld. De waarschuwing is niet gericht tegen het rijwiel of voertuig, maar tegen den persoon, die het berijdt of be stuurt; daarom: wanneer zij voetgangers, wielrijders of be stuurders van voertuigen achterop komen en hen wenschen voorbij te rijden. De Voorzitter. De heer Andreae zal zich herinneren, waarom wij hier het object hebben genomen en niet den persoon. De heer Fockema Andreae. Ja, in verband met de ver ordening op de straatpolitie, art. 74. De Voorzitter. Acht u het een zeer principieele kwestie? Den heer den Houter. Ik acht het logisch. Als ik een signaal geef, is dat gericht tot den bestuurder en niet tot het voertuig. De Voorzitter. Dan heb ik geen bezwaar uw amendement over te nemen. Kan de commissie zich daarmede vereenigen De heer Fockema Andrew. Neen, dat is te dwaas. Men krijgt dan: «voetgangers, bestuurders van rijwielen of bestuur ders van voertuigenRijdt men dan den koetsier voorbij en niet het rijtuig? De heer Pera, lk zou in overweging willen geven dan hier alleen «rijwielen" te veranderen in wielrijdersen de rest zoo te laten. Ik geloof niet dat daartegen bezwaar kan zijn. De heer den Houter Mag ik even opmerken. M. d. V., dat deze wijze van behandelen mij nu toch niet kan voor komen zeer in het belang van eene goede verordening te zijn. De heer Fockema Andrese zal nu wel door een succès d'estime eene meerderheid behalen, maar op dit oogenblik is na eene vergadering van meer dan drie uren geen goede behandeling van zaken meer te verwachten. De Voorzitter. Ik vind dat de behandeling nogal goed gaat. Maar eerlijk gezegd het interesseert mij weinig; het kan mij niet heel veel schelen. Ik geloof, hoe wij de zaak ook regelen, dat wanneer de verordening krachtig wordt toegepast, wij altoos opstootjes krijgen zullen. Het eenige goede is, er heel weinig aan te doen. De heer den Houter. Eene goede rij wiel verordening, zelfs krachtig toegepast, kan geen opstootjes verwekken. Niet de toepassing geeft dan daartoe aanleiding, maar de verordening zelf. Ik wil geen kwaad van de bijna overledene oprakelen, maar de verordening die nu weldra gewijzigd wordt, was werkelijk geen model van nauwkeurige, juiste redactie. De Vootzitter. Dat werd er in gelezen door allendie gaarne zagen, dat de verordening slecht werd uitgevoerd. In Amsterdam heeft men geloof ik, vier artikelen op het geheele wielrijden dat is veel beter. Art. 3c, geamendeerd als door den heer den Houter, is voor gesteld, in stemming gebracht, wordt goedgekeurd met 9 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de heeren A. J. van Hoeken J.Jzn., Mulder, de Lange, van Kempen, J. P. Driessen, Zillesen, Korevaar, den Houter en Dekhuyzen. Tegen stemmen de heeren Kerstens, Kaiser. Pera, van Dissel, de Vries, van Rhijn, Drucker en Fockema Andreae. De heeren de Goeje, Zaaijer en Juta hebben inmiddels de vergadering verlaten. Art. 3 in zijn geheel wordt daarop zonder hoofdelijke stem ming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 4, luidende: «Het is verboden op den openbaren weg tusschen een uur na zonsondergang en een uur voor zonsopgang een rijwiel te bel ijden, dat niet aan de voorzijde ten minste één helder brandend licht vertoont." De Voorzitter. Hierbij is de kwestie om «tenminste één" te vervangen door een De commissie meent «tenminste één" te moeten laten staan, omdat het dan ook geoor loofd is meer dan een licht te hebben, hetgeen dikwijls geschiedt. De heer den Houter. Dat verlof wensch ik ook te behouden. Maar wanneer mijn amendement wordt aangenomen, dan wordt dat allerminst onmogelijk gemaakt. Wanneer verboden is, dat een rijwiel op de straat mag komen gedurende den nacht, tenzij het hebbe een lamp, dan wordt, aangezien het een verbod is, nog volstrekt niet de mogelijkheid uitgesloten om meerdere lampen te gebruiken; iets anders zou het zijn wanneer in positieven zin «één" lamp was voorgeschreven. Nu schijnt het alsof men met één lamp ternauwernood aan de verordening voldoet, terwijl men haar naar geest en strek king volkomen nakomt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 13