66 DONDERDAG 9 MEI 1901. wordt toegebracht met het rijwiel dat niet bereden wordt. Maar het zou aanleiding kunnen geven tot eene vrijspraak als het woord «wielrijders" werd gekozen; want dan zou men zeer terecht kunnen opmerken: die jongen was#geen wielrij der van het rijwiel, dat hij alleen bestuurde, en juist met dit rijwiel is het ongeluk of de schade veroorzaakt. Den heer den Kouter. Verreweg het grootste gedeelte van de verordeningen op dit punt spreken niet van «bestuurders van rijwielen" maar van «wielrijders' of «berijders van rij- j wielen". Ik vermoed, dat ik wel 150 van die verordeningen onder de oogen heb gehad in het boekje van den Bond, maar dat daaronder geen 30 zijn, die spreken van «bestuurders van rijwielen". En in het geval, waarop de heer Juta doelt, is er een wielrijder hij trapt zijn eigen machine. De Voorzitter. Maar hij zondigt niet met het rijwiel, dat hij berijdt, maar met het rijwiel, dat hij alleen bestuurt. De heer den Houter. Maar wij gaan toch niet eene ver ordening zoo maken, dat we daarin eene groote categorie van personen noemen naar eene zoo kleine categorie personen, dat ze bijna buiten beschouwing valt. De Voorzitter. Ik kan dat niet inzien, en moet toch opmer ken, dat het Bestuur van den Alg. Ned. Wielr.-Bond zijn hooge goedkeuring heeft gehecht aan ons ontwerp. Ik zal het amendement nu in stemming brengen. Het amendement van den heer den Houter, in stemming gebracht, wordt verworpen met 13 tegen 8 stemmen. Tegen stemmen de heeren: Fockema Andreie, Dekhuyzen, Eerstens, Kaiser, de Goeje, Zaaijer, Pera, van Kempem, Juta, Korevaar, de Vries, van Rhijn en Drucker. Voor stemmen de heeren: A. J. van Hoeken J. J zn., Mulder, de Lange, J. P. Driessen, Zillesen, van Dissel, den Houter en Hasselbach. De heer den Houter. Ik zou willen voorstellen nu de volgende artt. 2 en 3 voorop te stellen als artt. 1 en 2 en dan daarna artikel 1 als art. 3 te doen volgen. Het is een kwestie van architectuur. Voor men een bepaling maakt omtrent de snel heid van een rijwiel komt dan de eisch dat het rijwiel steeds moet voorzien zijn van bepaalde voorwerpen, in casu van een schel of hoorn, ik meen dat dit logisch is. De Voorzitter lk dacht misschien in mijne onnoozel- heid, dat de ergste zonde van een wielrijder is te snel te rijden, meer nog dan het niet hebben van een bel. Door het te snel rijden ontstaan de meeste ongelukken. Daarom is de volgorde zoo geschied. Kunt U zich daarbij nederleggen? De heer den Houter. üch ja, maar het is niet mooi. De Voorzitter. Wij komen nu tot het amendement van den heer den Houter, om in plaats van «die snelheid moet worden verminderd" in het tweede lid van art 1 te lezen: «wielrijders zijn verplicht langzaam te rijden", lk acht onze uitdrukking beter. In het eerste lid van art. 1 staat, dat het verboden is op den openbaren weg op een rijwiel te rijden met meer dan matige snelheid. In het tweede volgt dan dat die niet meer dan matige snelheid nog moet worden vermin derd bij het oversteken van eene straat, vóór en bij het om rijden van een hoek, bij het rijden door eene steeg, waar het rijden geoorloofd is en op plaatsen waar een druk verkeer is. Dat is niet het geval hij het amendement van den heer den Houter. Ik weet niet wat langzaam is. lk noem altijd heel snel, wat een wielrijder langzaam noemt. Dat is een vaag begrip. Er moet vergelijking zijn. Dat is wel het geval als ik zeg: als regel niet meer dan matige snelheid en die snelheid moet worden verminderd wanneer men een hoek omrijdt enz. Den heer den Houter. U vindt de uitdrukking «de snel heid verminderen" duidelijker en beter dan: «langzaam rijden." Ik ben dat niet met u eens. Een snelheid die verminderd wordt, kan naar mijne vaste overtuiging voor de veiligheid nog te groot zijn bij het omslaan van een hoek. Daaitegen- over nu stel ik een ander woord dat veel beter is, omdat het eene gemakkelijk begrepen gedachte bevat. Het begrip ver minderen van matige snelheid volgt eene afdalende lijn naar beneden waar men het nulpunt vindt, maar waardevermin dering wordt gevonden over de geheele lengte, terwijl op één bepaald punt alleen de plaats is waar «langzaam rijden" gevonden wordt. Iemand kan werkelijk een hoek omdraaien met eene mindere vaart dan waarmede hij kwam aanrijden, en toch kan hij te hard om den hoek rijden. Dat kan niet gebeuren, wanneer de wielrijden in zijn geheugen heeftHier moet ik langzaam rijden. De Voorzitter. Ja, maar zijn begrip komt niet overeen met wat ik langzaam noem. Een wielrijder heeft daarvan eene andere opvatting dan het gros van de menschen. Dat is juist het eenige bezwaar, dat het maken van eene goede ver ordening oplevert. De heer den Houter. fk als wielrijder zou geen bezwaar daartegen kunnen maken. Waar ik hier echter verantwoor delijk ben, zou ik toch ernstig in overweging willen geven te spreken van «langzaam rijden"; de wielrijders zullen dat beter begrijpen dan verminderen van snelheid. Ik heb daar over gesproken met wielrijders van groote ervaring, die het mij dadelijk toestemden en wel degelijk ook meenden, dat mijne uitdrukking beter zal worden begrepen. In stemming gebracht, wordt het amendement-den Houter, om «die snelheid moet verminderd worden" te veranderen in wielrijders zijn verplicht langzaam te rijdenaangenomen met 15 tegen 5 stemmen. Voor stemmen de heeren Dekhuyzen, Kerstens, de Goeje, Pera, A. J. van Hoeken J.Jz., Mulder, de Lange, van Kempen J. 1'. Driessen, Zillesen, Juta, Korevaar, van Dissel, den Houter en Drucker. Tegen stemmen de heeren Fockema Andreae, Kaiser, Zaaijer, de Vries en van Rhijn. De heer Hasselbach heeft inmiddels de vergadering verlaten. De Voorzitter. Nu komt in het 2e lid van art. 1 nog een amendement voor: «bij het naderen en omrijden van hoeken van straten, grachten en stegen" staat in het amendement, terwijl de commissie liever leest: «voor en bij het omrijden van een hoek" in het algemeen. Nu hangt het er veel van af, dunkt mij, wat bedoeld wordt. De bedoeling van den heel den Houter schijnt alleen te zijn, dat hetgeen de commissie voorstelt alleen slaat op het omrijden van hoeken van straten, grachten en stegen, en dan is het voldoende te spreken van het omrijden van een hoekomdat dan alle hoeken, ook die van grachten en stegen, er onder vallen. De heer den Houter. Natuurlijk ook hoeken van grachten en stegen. De Voorzitter. Dan kan men dus zeggen: «bij het omrij den van een hoek." De heer den Houter. Op het oogenblik van het omrijden is men den hoek echter al voorbij. De Voorzitter Dan «voor en bij het omrijden van een hoek." Ik dacht, dat U beoogde het langzaam rijden wanneer men een gracht of steeg passeert. De heer den Houter. Het is meer noodig, dat de wielrijder waarschuwt op het oogenblik, dat hij den hoek nadert dan later, wanneer hij het terrein weer kan overzien De Voorzitter. Daarom: «vóór en bij het omrijden van een hoek." Naderen kan dikwijls lang van te voren zijn. De heer den Houter. Al is men niet van plan den hoek te maken, dan moet men wel waarschuwen, omdat er juist van den anderen kant ook een wielrijder kan komen. De Voorzitter. Dat is toch lastig. Een wielrijder die op de Breestraat rijdt denkt niet aan de stegendie daarop uitkomen. In uw stelsel zal hij altijd zijn vaart moeten verminderen. De heer den Houter. Aanleiding tot verbaliseering zal de bepaling wel niet kunnen geven. U noemt alleen de Breestraat, een van onze breedste straten. Maar als ik aan vele andere nauwere straten denk, dan leert mijn ondervinding, dat het hoogst gevaarlijk is wanneer een wielrijder bij het naderen van een hoek niet wat langzamer rijdt en van zijn aankomst kennis geeft Dat doet dan ook een voorzichtig wielrijder. De Voorzitter. Mij is verklaard dat de bedoeling van den heer den Houter alleen was het omrijden. Bij schriftelijke toelichting der amendementenwaarvoor de heer den Houter geen tijd heeft gehad, zou dit misverstand niet zijn ontstaan. De heer den Houter. Mijn bedoeling is: bij het omrijden van eiken hoek. Als ik een hoek of kruispunt nader, ook als het mijn plan is recht door te rijden, dan bel ik en rijd wat langzamer. Juist bij kruispunten geschieden de botsingen. De heer Pera. De heer den Houter doelt zeker op het voorgevallene op het kruispunt Kraaierstraat en Hoogewoerd. Er bestaat werkelijk alle reden de bepaling op te nemen, die de heer den Houter wenscht, anders zijn de ongelukken niet te overzien. De heer Fockema Andrew. Ik zou willen vragen of dat ongeluk ook gebeurd is of gebeurd zou zijn terwijl degene die rechtuit reed, reed met niet meer dan matige snelheid, en hij, die den hoek omreed, langzaam reed. Ik heb de be doeling van den heer den Houter zeker verkeerd begrepen. Ik dacht dat hij meende dat alleen hij die een hoek omging langzaam moest rijden. De heer den Houter. Neen, ieder die bij een hoek komt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 12