DONDERDAG 28 MAART 1901. 51 schreven werken werkzaam zijngeen lager loon te betalendan aaan een steenhouwer21 ets. per uur. btimmerman, metselaar of stu- cadoor20 c) verwer, loodgieter of smid 18 d) behanger, witter of grondwerker 17 eopperman of sjouwer15 De heer de Goeje. Mag ik eene vraag doen, M. d. V. Onder d zijn samengevoegd: behanger, witter en grondwerker, terwijl in het stuk van de Commissie van Fabricage de behanger bij eene vorige categorie was ingedeeld. Is daarvoor eene reden? Het zou mij voorkomen, dat de behanger meer thuis hoort onder c. De Voorzitter. Ja, daar is eene reden voor. Na ampel overleg met de Commissie van Fabricage zijn wij tot de con clusie gekomen, dat een behanger een cent minder moet ver dienen dan een verver, loodgieter of smid. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Ik zou willen vragen of hier in onze gemeente een ambacht van grondwerker bestaat. Ik meen dat dezelfde werkman veelal grondwerker, opperman en sjouwer te gelijk is. De heer de Lange. De grondwerkers zijn met name genoemd met het oog op de in uitzicht zijnde werken, en met dezen zijn niet bedoeld opperlieden die wel eens een spa in de hand hebben, maar polderjongens. Een grondwerker is iemand die uitsluitend grond verzet en wanneer wij het slachthuis enz. gaan bouwen komen daarbij grondwerkers te pas. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Ik kan begrijpen dat de heer de Lange met de wetenschap dat er hier veel bepaalde grondwerkers zullen komen arbeiden, dezen in een aparte rubriek wil plaatsen. Doch dan zullen bij kleine werken, zoo als het graven van een put of een eind riool of welk klein graafwerk ook, de opperlieden en sjouwers kunnen zeggen ik ben grondwerker en moet 17 cent hebben in plaats van 45. De Voorzitter. Neen, want elke arbeider krijgt een kaart waarop precies staat wat hij is. Dit zal dus zijn als een con tract tusschen aannemer en werkman en kan nooit eenig bezwaar opleveren. Art. 1 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming ongewijzigd goedgekeurd. Art. 2 wordt zonder beraadslaging en zonder hooldelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 3, luidende: »De uitbetaling van het loon zal aan de werklieden persoonlijk, in gepast geld, moeten geschieden, vóór of op Vrijdag van iedere week, hetzij op het werk zelf, hetzij op de werkplaats, waar zij in den regel werkzaam zijn. Voor zooveel de werklieden in stukwerk arbeiden, geldt het bovenstaande alleen voor het loon, dat in verband met den werktijd, het op hun aanstelling vermelde loon en de hier gestelde regelen zou verdiend zijn. De opzichter der gemeente moet bij de uitbetaling worden toegelaten. Indien de werkman niet in staat is zijn loon op een der genoemde plaatsen in ontvangst te nemen, kan door de Directie een afwijking van den gestelden regel worden toegestaan. Betaling van hetgeen hij stukwerk meer is verdiend, dan het loon, bedoeld in de 2de alinea van dit artikel, mag niet geschieden op plaatsen, waar sterke drank in het klein ver kocht wordt. De aannemer is aansprakelijk voor elke over treding van dit verbod, ook al wordt zij door derden gepleegd." De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Waarom wordt voorgesteld het loon op Vrijdag uit te betalen en niet op Zaterdag De Voorzitter. De reden hiervan is dat de werklieden op Vrijdagavond minder geneigd zullen zijn naar de kroeg te gaan, daar zij dan den volgenden morgen weer op het werk moeten zijn. De heer de Lange. Er is hiervoor nog eene andere huis houdelijke reden. Het is veel gemakkelijker voor de huis moeders, wanneer de man op Vrijdagavond zijn geld meebrengt. Het bevordert ook de Zondagsrust. Art. 3 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming ongewij zigd goedgekeurd. Art. 4 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 5, luidende: »Den aannemer wordt de verplichting opgelegd zijn werk lieden werkzaam voor het in dit bestek bedoelde werk, niet langer te doen arbeiden dan 11 uur per etmaal. Dit maximum kan echter voor enkele werklieden, die in verband met de eischen van het werk vóór of na den werk tijd aanwezig moeten zijn, met goedkeuring der Directie tot uiterlijk 13 uren per etmaal worden verhoogd." De heer Fockema Andrew. M. d. V.! Om te weten of ik voor art. 5 zal stemmen dien ik een vraag te doen aan het Dagelijksch Bestuur over de beteekenis die te hechten is aan art. 6. In elke wet of verordening, of althans in de meeste, ligt eene vrijheidsbeperking, en daar moet men genoegen mede nemen. Maar het is de vraag in het belang van wie of wat men de vrijheid beperkt. Ik voor mij ben zeer tegen beper king der vrijheid van de individuen aileen in hun eigen belang, omdat het publiek gezag meent het belang van die individuen beter te kennen, dan zij zeiven. Wil men aan de individuen verbieden om langer dan zoo lang te werken in hun eigen belang, omdat het beter voor hen is; en is dus ook het Dag. Bestuur voornemens art. G toe te passen, wanneer het meent, dat dat is in het belang van den werkmandan ben ik tegen de artt. 5 en 6. Daarentegen wanneer het Dag. Bestuur zegt bij monde van den Burge meester, dat de bedoeling dezer bepalingen is, dat de aan nemer de menschen niet zal kunnen noodzaken langer te werken dan deze willen, door b. v. te zeggen: wanneer gij deze veer tien dagen geen 12 of 13 uren wilt werkendan gaat ge de laan uit wanneer dus de bedoeling van het art. is om bij den wel gebleken wensch van de werklieden zelf hun toe te staan te werken langer dan 11 uren, dan stem ik vóór deze artikelen. Ik zou dus wenschen te wetenof het Dag. Bestuur in dat geval zou zeggen: wanneer ons blijkt, dat gij zelf het in volkomen vrijheid verlangtdan willen wij u die vrijheid niet onthouden, wanneer het artikel zoo wordt toegepast, dan ben ik er voor; maar anders ben ik er tegen, omdat ik zooals ik zeide groote bedenking heb tegen beperking van de vrijheid van de individuen in hun eigen belang. Dan gaan wij den weg op van tallooze voorschriften omtrent hetgeen wij in ons eigen belang niet mogen doen, zeker spoedig gevolgd door anderen, omtrent hetgeen wij in ons eigen belang moeten doen; en wanneer wij eenmaal over dat voorschrift heenstappen, dan zie ik in de toekomst nog eene nauwkeurige regeling van het gebruik van den tijd buiten den arbeid. Tegen dat beginsel moeten wij waken. Ik weet wel, dat tegenwoordig de vrijheid in de wetgeving niet meer zoo hoog wordt geschat, maar ik voor mij kan mij met dit standpunt niet vereenigen. De Voorzitter. Ik begrijp het zoo en heb het altijd zoo begrepen, dat dit zijn bepalingen in aller belang, en in het belang van den werkman bovenal, die geneigd is zich te overwerken; maar het is ook in het belang van het werk, meer dan men zou meenen. Ik heb de overtuiging, wanneer de werkman, die betrekkelijk toch nog een groot aantal uren heeft te werken, niet langer werkt dan 11 uren, dat hij beter werk zal verrichten dan wanneer hij 12, 13 uren werkt. De ervaring heeft geleerd, dat dat ook zoo is; dat het werk dan deugdelijker is en even spoedig klaar komt. Voor de vrees, dat de aannemer de werklieden zal dwingen langer te werken, gevoel ik niet veel, want dat zou hem nog al in zijn beurs tasten; dat kost hem van 10%—50% meer ar beidsloon, dus zal dat maar in zeer buitengewone omstandig heden door den aannemer worden gevraagd. Dat overwerken zal voornamelijk worden gevraagd door den werkman, omdat hij dan ook meer gaat verdienen, en daartegen moet worden gewaakt. Daarom zijn juist deze bepalingen in het belang van den werkman voorgesteld, en daarom zullen Burg. en Weth. moeten beoordeelen, of een verzoek van den aannemer gemo tiveerd is. Want regel zal zijn, dat de werklieden niet langer mogen werken dan 11 urendat is zoowel in het belang van den een als van den ander, en ook in het belang van het werk. De heer Fockema Andreae. Die toelichting gehoord heb bende, zal ik stemmen tegen het artikel. De heer Pera. M. d. V. De kennisneming van dit artikel heeft mij niet het voornemen doen opvatten hierbij te spreken. De wijze waarop de heer Fockema Andrea? de zaak aanroert geeft mij echter hiertoe aanleiding. Begrijp ik den heer Focke ma Andreoe wel, dan zegt bij dat de werklieden ook kunnen komen met een verzoek om over te werkenenkel gedreven door liefhebberij. Dat is een geval dat ik mij hoegenaamd niet kan voorstellen. Er zal altijd een bijzondere reden moeten zijn ter wille van het werk, die er aanleiding toe geeft ver lenging van werktijd te verzoeken. Daarom komt het mij voor dat men de beslissing hieromtrent eenvoudig zal moeten over laten aan Burg. en Weth. Die zullen moeten beoordeelen of er al of niet reden is om verlenging van werktijd toe te staan. De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Er kan nog een ander geval zijn. De werkman mag niet langer werken dan 11 uur en de aannemer zal niet laten overwerken als het niet nood zakelijk is, want dat merkt hij in zijn portemonnaie. Maar nu zou de werkman kunnen zeggenik wil wel 13 uur werken

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 7