GEMEENTERAAD VAN LEIDEN
33
OGEKOMEN STUKKEJT.
N°. 73. Leiden, 8 Maart 1901.
Bij Uw besluit van den 15en November van het vorige jaar
werden wij uitgenoodigd bij Uwe Vergadering de noodige
voorstellen in te dienen betreffende de opneming van bepa
lingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidsduur in
bestekken van gemeentewerken.
Aan die uitnoodiging gevolg gevende, hebben wij thans de
eer in overleg met de Commissie van Fabricage de navolgende
regeling aan uwe goedkeuring te onderwerpen.
Wij kozen daarbij tot uitgangspunt de regeling, destijds
aan Uwe Vergadering voorgelegd en opgenomen in ons voor
stel van 31 Januari 1895 (Ingek. Stukken n°. 36), welke reeds
sinds 1894 te Amsterdam heeft gegolden en daar over het al
gemeen tot groote tevredenheid heeft gewerkt. Ook de Com
missie van Fabricage beveelt dan ook in haar in de Leeskamer
ter inzage liggend rapport van 24 October 1900 deze regeling
in hoofdzaak weder aan.
Uit den aard der zaak evenwel zullen de loonsbepalingen
eenigszins moeten worden gewijzigd, daar de loonstandaard
zelve in dien tijd veranderingen heeft ondergaan, terwijl thans
bovendien rekening kan worden gehouden met de bezwaren,
die zich in de praktijk tegen de door ons in 1895 voorgestelde
regeling hebben doen kennen. Zoo zullen vooral de controle
bepalingen beoogende eene nauwkeurige naleving der voor
schriften te verzekereneenigszins moeten worden verscherpt
ten einde ontduiking der bepalingen door den aannemer, die
daarin veelal door den werkman zei ven geholpen werd zooveel
mogelijk te voorkomen.
Bij de overweging van een en ander werd door ons een
ruim gebruik gemaakt van het uitvoerige en zorgvuldig be
werkte Rapport over minimftm-loon en maximum-arbeidsduur
in bestekken", door het centraal bureau voor sociale adviezen
op ons verzoek aan ons uitgebracht en in de Leeskamer ter
uwer inzage nedergelegd. De door de Amsterdamsche «Raads
commissie van Advies in zake wijziging der Bepalingen om
trent minimum-loon en maximum arbeidsduur in de bestekken
van Gemeente-werken'"' gegeven practische wenken komen in
dat rapport, tot hun volle recht.
Voorts hielden wijin het bijzonder wat de bepaling der
minimum-loonen en het loon voor over-uren betreftrekening
met de daaromtrent zoowel door de Kamer van Arbeid voor
de Bouwbedrijven, alhier, als door de minderheid dier Kamer
uitgebrachte adviezen.
Wij laten thans hieronder de bepalingen volgen, zooals wij
in overeenstemming met de Commissie van Fabricage zouden
meenen, dat deze thans behooren te worden geformuleerd.
Daarnevens zullen wij daar, ten einde eene vergelijking te ver
gemakkelijken, de bepalingen opnemen volgens het ontwerp
van 1895, terwijl wij daar, waar de thans voorgestelde bepa
lingen van die van 1895 afwijken, eene beknopte toelichting
zullen gevenwaarom deze wijzigingen door ons worden noodig
geacht.
Bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidsduur in bestekken van gemeente-werken.
Volgens het ontwerv van 1895: Volgens het huidige voorstel:
Burg. en Weth. worden gemachtigd de volgende bepalingen
in de bestekken en voorwaarden van aanbesteding der werken,
welke daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komenop
te nemen
Art. 1.
Den aannemer wordt de verplichting opgelegd aan zijne
werklieden, die bij de uitvoering van de in dit bestek be
schreven werken werkzaam zijngeen lager loon te betalen, dan
18 ets. per uur. 1 aaan een steenhouwer21 ets. per uur.
'15 6) timmerman, metselaar of stu-
cadoor20
c) verwer, loodgieter of smid 18
d) behanger, witter of grondwerker 17
j e) opperman of sjouwer15
Toelichting.
Tegen de vroeger hief voorgestelde verdeeling tusschen
ambachtslieden eenerzijds, en opperlieden of sjouwers ander
zijds, heeft zich in de praktijk het bezwaar ^voorgedaandat
men daarbij geen rekening hield met de feitelijk bestaande
verschillen in de loonen tusschen de onderscheiden categoriën
van ambachtslieden, als ten gevolge van verschil in leertijd,
in gedwongen verzuim bij slecht weer, in vereischte bekwaam
heid, enz. Vandaar dat thans verschillende loonminima voor
I verschillende vakken zijn voorgesteld. Ten einde hiermede
j echter ook weer niet verder te gaan, dan ons bepaald noodza
kelijk scheen, hebben wij ons tot een vijftal loongroepen bepaald.
I Dat thans geen loon-minimum is aangegeven voor de in
bovenstaande groepen niet genoemde werklieden, schijnt ons
geen bezwaar, daar die werklieden bij de werken, welke in
deze gemeente zullen worden uitgevoerd, slechts bij uitzonde
ring zullen voorkomen of wel regeling van minimum-loon ook
voor hen ons ongewenscht schijnt.
En wat nu de bepaling van het minimum-loon in iedere
groep betreft, ons uitgangspunt daarbij is dit geweest, dat
het niet de bedoeling dezer bepalingen is om het week
loon der werklieden op te drijven, maar om onedele con
currentie te weren, m a. w. te voorkomen, dat de gemeente
die aannemers bevoordeelt, die aan hunne werklieden een
lager loon uitbetalen, dan het in de gemeente geldend loon.
En bij deze bepaling moet niet het minimum-mcrloon den
doorslag geven, maar het minimum-wee/cloon, d. w. z., bij ver
mindering van den arbeidsduur moet de werkman in het
minder aantal werkuren ten minste evenveel per week ver
dienen, als vroeger bij een grooter aantal werkuren. Wij
j hebben daarom de loonminima per uur zoo gesteld, dat ge
wone bekwame werklieden bij een maximalen arbeidstijd van
11 uur per dag een even hoog weekloon zullen verdienen, als
thans bij de goede arbeidgevers in deze gemeente door hen
wordt verdiend.
De ons door de Kamer van Arbeid voor de Bouwbedrijven
verstrekte opgaven van de thans hier geldende loonen is
daarbij onze leiddraad geweest.
aan een ambachtsman
opperman of sjouwer