40
ZATERDAG 2
MAART 1901.
de Kamer den noodigen tijd hebben om te .worden ingelicht,
dan zullen ongetwijfeld een aantal voorstanders worden be
keerd tot tegenstanders.
De Voorzitter. Indien niemand meer het woord verlangt,
dan wordt nu overgegaan tot stemming over de motie van
de heeren van Kempen en de Lange.
De heer van Dissel. Zou ik nog even het woord mogen
hebben, M. d. V.? Ik gevoel er veel voor en acht het ook
wenschelijk de zaak nog iets uit te stellen, maar ikhebzoo'n
afkeer van die uitdrukking in de motie: «schorsen van het
besluit"; ik zou het daarom beter vinden, wanneer hetgeeii
de voorstellers wenschten in dezen vorm kon worden uitge
drukt, dat Burg. en Weth. worden uitgenoodigd om niet tot
het houden van aanbestedingen over te gaan dat nadat b.v. in
overleg met den Raad het tijdstip daartoe is vastgesteld. Met
een dergelijk idee zou ik mij wel kunnen vereenigen, maar
schorsen van het besluit is ineens opheffen van alles wat wij
tot nog toe gedaan hebben; besluiten niet voort te gaan met
de voorbereidende werkzaamheden, daartegen verklaar ik
mij ten sterkste. Het mag mogelijk wezen, zooals de heer
van Kempen zegt, dat dat niet is de bedoeling der voorstellers,
maar in de woorden «schorsen van het besluit" ligt opge
sloten, dat met het voorbereidende werk niet kan worden
voortgegaan. Dat zou ik zeer betreuren. Ik kan meegaan met
hen die wenschen nu nog geen aanbestedingen te doen, geen
contracten die ons binden aan te gaan, geen dadelijk geld uit
te geven; maar aan den anderen kant zou ik, die een beslist
voorstander van een abattoir ben en blijf, het wenschelijk
vinden, dat werd voortgegaan met alles klaar te maken om
op het eerste oogenblik, dat er zekerheid is, dat de wet in
de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen, onmiddellijk met
alle kracht uitvoering aan die werkzaamheden te kunnen
geven. Dus wanneer zij, die de schorsing van het besluit
hebben voorgesteld, met mij mee willen gaan en in dien zin
hun voorstel willen wijzigen, dan kunnen zij op mijne stem
rekenenmaar voor schorsing van het besluit geef ik mijne
stem nooit.
De heer de Lange. Mag ik dan vragen, of de heer van
Dissel er zich mede zou kunnen vereenigen, wanneer de
motie werd aangevuld in dien zin, dat de laatste alinea
luidt:
besluit, Burg. en Weth. uit te noodigen de uitvoering van
het Raadsbeslut van 27 September 1900 tot oprichting van
een gemeentelijk slachthuis te schorsen in dier voege dat geen
contracten worden afgesloten of worde overgegaan tot het houden
van bestedingen.
De heer van Dissel. In dien vorm zou ik voor het voor
stel stemmen.
De Voorzitter. Tot wanneer?
I)e heer de Lange. Totdat de Raad de schorsing Van het
besluit weder opheft.
De Voorzitter. Dan krijgen wij weder eene heropening
van de discussie over de oprichting van een abattoir. Dan
zullen de heeren die een abattoir niet wenschen, weder met
een voorstel komen om op ons besluit terug te komen.
De heer van Kempen. Mijne bedoeling is alleen te wachten
tot dat de wet zal hebben uitgemaakt of wij met den bouw
kunnen doorgaan.
De Voorzitter. De heer van Dissel stelt nu voor: de Raad
noodigt Burg. en Weth. uit met de voorbereidende werkzaam
heden voor het openbaar slachthuis voort te gaan, maar het
tijdstip van het aangaan van contracten en het houden van
aanbestedingen, nader aan het oordeel van den Raad te onder
werpen.
De heer de Lange M. d. V. 1 Ik kan mij met de motie van
den heer van Dissel wel vereenigen, en trek derhalve mijne
motie in.
De heer van Hamel. M. d. V.! Het laatste gedeelte van
de motie van den heer van Dissel vind ik bedenkelijk en dat
zal mij doen tegenstemmen. Blijft dit gedeelte behouden, dan
moeten Burg. en Weth. later opnieuw bij den Raad komen
met een voorstel om met den bouw een aanvang te maken,
dan krijgen wij opnieuw een debat over de geheele zaak, en zou
de Raad ten slotte de uitvoering weder onmogelijk kunnen
maken. Ik vind de motie zooals zij daar ligt absoluut verwerpelijk.
De Voorzitter. Ik ben het geheel met den heer van Hamel
eens. Over eenigen tijd zullen wij weder voor dezelfde moeilijk
heid staan.
De motie van den heer van Dissel wordt in stemming ge
bracht, en met 15 tegen 10 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heerenDekhuyzen, van Lidth de Jeude,
van Rhijn, Drucker, de Goeje, Hasselbach, de Vries, L. Driessen,
Korevaar, Juta, Zaaijer, Fockema Andre®, van Hamel, Kroon
en Zillesen.
Vóór stemmen de heeren: Kerstens, J. P. Driessen, van
Kempen, van Dissel, de Lange, Mulder, A. J. van Hoeken J.Jz.
den Houter, Pera en P. J. van Hoeken.
De Voorzitter. Verlangt nog iemand het woord in deze
vei'gadering
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Ik zou u willen verzoeken,
M. d. V., de pont over den Ouden Singel bij de Mare te laten
varen tot elf uur. Als ik mij niet vergis, is die gelegenheid
nu opengesteld tot tien uur, maar als men wat later van
eene vergadering komt, te halfelf, moet men een geheel eind
omloopen.
De Voorzitter. Ik beloof U dat in overweging te zullen
nemen, maar ik moet onderzoeken, of daartegen bezwaar be
staat. Ik denk, dat er een bezwaar is in den dienst van de
brugwachters, maar wanneer dat kan opgeheven worden, dan
zal ik dat doen.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Mag ik daarop even ant
woorden dat het mij deze week drie keeren is voorgekomen,
dat ik moest omloopen, en toen zaten de brugwachters in
hun huisje.
De Voorzitter. Als het eenigszins kan, zal ik het doen.
De heer Mulder. Mag ik even eene vraag doen, M. d. V.
Ik ben in de Leeskamer geweest en heb daar verschillende
bescheiden gezien van den Heer O vervoorde; zijn er ook be
scheiden ingekomen van de Heeren Acquoy en de Hullu?
De Voorzitter. Alles is overgelegd wat gezonden is.
De heer Mulder. Van Overvoorde was er zoo alles!
De Voorzitter. Ja, en hij heeft er nog bijgeschreven, dat
hij wel het dubbele zou kunnen zenden van wat hij gezon
den heeft.
Niemand meer het woord verlangende wordt de verga
dering gesloten.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.