6 DONDERDAG 10 JANUARI 1901. De Voorzitter. Wij zullen wel de eene of ander clausule uitdenken, om aan het bezwaar van den heer Drucker tegemoet te komen. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XII. Vaststelling van de Verordening, houdende wijziging van de Verordening van den Hen Januari 1894 (Gem. blad n°. 4) bepalende het getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand aan de hoofden der scholen te veileenen en de bezoldiging van het onderwijzend personeel, zooals deze nader is gewijzigd bij Verordening van 11 Maart 1897 (Gem. blad n°. 5). (Zie Ing. St. n°. 4). Het eenig artikel en daarop de Verordening in haai' ge- heeL worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem ming vastgesteld. XIII. Vaststelling der Verordening tot regeling der be zoldiging van het onderwijzend personeel aan de school in de Heerenstraat. (Zie Ing. St. n°. 4). De artt. 1 en 2, en daarna de geheele verordening worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. NIV. Vaststelling van de Verordening op het Wielrijden. (Zie Ing. St. n°. 13). De Voorzitter. Hierop is ingezonden een amendement van den heer van Hamel, dat behandeld zal worden bij art. G. De algemeene beraadslaging wordt geopend. De heer den Houter. Met genoegen heb ik gezien, dat wij een concept-verordening voor ons hebben, die het wielrijden apart zal regelen. Ik heb dat met groot genoegen gezien, om dat inderdaad het rijwiel niet alleen in onze maatschappij burgerrecht verkregen heeft, maar zich daarin onmisbaar heeft gemaakt, zoodat eene serie bepalingen, die betrekking hebben op het rij wiel verkeer, teneinde dat te regelen, ongetwijfeld wel apart mag worden samengevat. Nu zal eene zoodanige verordening op het wielrijden dienen uit te gaan van tweeërlei standpunt. In de eerste plaats zal zij het rij wiel verkeer zooveel mogelijk moeten bevorderlijk zijn, en in de tweede plaats en dat is minstens even be langrijk zal zij hebben te zorgen, dat het publiek door het steeds toenemende rij wiel verkeer geenerlei gevaar, schade, nadeel of hinder ondervindt. Ik zie dan ook met genoegen, dat weder een stap op den goeden weg gedaan is om zooveel mogelijk deze aangelegenheid te regelen en voor de meest voorkomende gevallen bepalingen te maken. Maar toch komt het mij voor, dat de verordening, zooals zij voor ons ligt, voor aanvulling en wijziging vatbaar is; en daarom zal ik zoo vrij zijn enkele amendementen en nieuwe artikelen voor te stellen. Nu wenseh ik echter eerst eene bepaalde vraag te doen aan Burg. en Weth., en deze is: meent gij, dat art. 7: »Het is verboden op den openbaren weg bestuurders van rijwielen in het rijden te bemoeilijken" in deze verordening thuis behoort? Zoo ja, dan, meen ik, zal ook moeten worden opgenomen art. 74 van de verordening op de straatpolitie, want dat bepaalt, dat voertuigen en allerlei wagens voor het rijwiel rechts moeten houden; ik wijs daarop nu al, omdat ik er mede rekening moet houden in de amendementen en artikelen, die ik de eer zal hebben straks voor te stellen. Dus wenschte ik in de eerste plaats te weten, of wij hier alleen regelen de verplichtingen, die de wielrijder heeft tegenover het publiek, of ook, zooals in art. 7, de verplichtingen die het publiek heeft tegenover den wielrijder. Indien dat het geval is, dan moet, herhaal ik, hier ook worden opgenomen art. 74 van de verordening op de straatpolitie, dat de verhouding bepaalt tusschen bestuurders van voertuigen en wielrijders. En in de tweede plaats wenschte ik te vragen, hoe ik aan moet met een amendement op meer dan een van de artikelen moet dat bij elk artikel worden herhaald of kan dat in eens behandeld worden. De Voorzitter. Zou het niet beter wezen de amendementen aan te houden tot bij de artikelen, dus totdat telkens een bepaald onderwerp onder de oogen wordt gezien? Anders zullen we tot eene zeer verwarde discussie komen. Wanneer de artikelen aan de orde komen kunnen de amendementen worden ingediend en besproken. U hebt gezegd dat de concept-verordening vatbaar is voor verbetering Dat is alle menschelijk werk. Maar uwe bedoeling heb ik niet goed begrepen. De heer den Houter. M. d. V.! Wij zullen eerst de ver ordening op de rijwielen afhandelen. Nu zou het kunnen zijn dat ik de artikelen liet passeeren zonder daarop amendementen voor te stellen. Wanneer dan daarop de verordening op de straatpolitie in behandeling komt en daarbij art. 74, zou ik kunnen vragenmoet dat artikel ook niet voorkomen in de verordening op de rijwielen. En dat zou weder van invloed zijn op art. 7 van de verordening op de rijwielen dat afge handeld was. De Voorzitter. Wij zullen de amendementen behandelen bij de artikelen. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. Beraadslaging over art. 1, luidende: »Ilet is verboden op den openbaren weg op een rijwiel te rijden met meer dan matige snelheid. Die snelheid moet verminderd worden bij liet oversteken van eene straat, bij het omrijden van een hoek en bij het rijden door eene steeg, waar het rijden geoorloofd is." De heer den Houter. M. d. V.Op de eerste alinea van dit artikel wensch ik een amendement, in te dienen. In plaats van »op een rijwiel te rijden" stel ik voor te lezeneen rijwiel te berijden. Het verschil is niet groot, maar taalkundig acht ik mijne lezing juister, want alleen door den wil van dengeen die op het rijwiel zit, gaat dit vooruit. De Voorzitter. Het is wellicht taalkundig beter en juister de redactie van den heer den Houter te volgen. In het algemeen zou ik wenschen voor te stellen, dat de Raad over de eindredactie van de artikelen waarop amende menten worden aangenomen, besluiten in eene volgende verga dering. Dan kan eerst de Commissie voor de strafverordeningen nog eens gehoord worden. Tegen de wijziging door den heer den Houter voorgesteld heb ik overigens geen bezwaar. Kan de R?pid zich dus daarmede vereenigen, dat de eind stemming over de artikelen die veranderingen ondergaan, zal plaats hebben in eene volgende vergadering? Daartoe wordt besloten. Onder dit voorbehoud nemen Burg. en Weth. dus het amendement van den heer den Houter over. De heer den Houter. Al. 2 van ditzelfde art. heb ik wat omgewerkt; dat zal luiden aldus: Wielrijders zijn verplicht langzaam te rijden bij het oversteken van eene straatbij liet omrijden van een hoek, bij het passeeren van eene straat of gracht en bij het rijden door een steeg. Dat is veel in eens, en ik zal trachten het kort uiteen te zetten. Ik zou willen voorstellen te laten vervallen het niet mooi klinkende «bestuurders van rijwielen", maar daarvoor te lezen wielrijders. Ik kan begrijpen, dat bij de benaming van lieden, die paarden mennen, gesproken wordt van den bestuurder van het voertuig, en niet van den koetsier, omdat de koetsiers menschen zijn, die een aparten stand vormen en dus niet een gelijk soort bestuurders zijn als andere paardenmenners. Maar er zijn geen aparte menschen, die hun bestaan putten uit het besturen van rijwielen; de wielrenners gaan ver dwijnen, en komen althans in de straten van Leiden niet voor. De Voorzitter. De door u besproken omschrijving staat er niet in. De heer den Houter. Welzeker mijnheer de Voorzitter, in de artikelen 4, 5, G en 7 wordt van bestuurders van rijwielen gesproken. Ik vervolg nu de toelichting van het amendement, dat hier wordt voorgesteld, dat de wielrijder zijne «snelheid moet ver minderen". Nu zou ik daar niets tegen hebben, als de snelheid, die verminderd moet worden, niet relatief was uitgedrukt. Wat is matige snelheid, die verminderd is? Als daarvoor een maat wordt aangegeven, zal dat gemakkelijker zijn. Hier zijn twee begrippen: matige snelheid en vermindering daarvan. Als we die twee onduidelijke begrippen samentrekken, krijgen we ook wel niet iets dat volmaakt goed is, maar dan hebben we toch maar met één begrip te doen, n.l. langzaam rijden, hetgeen tot minder verwarring aanleiding geeft. (De heer van. Kempen heeft de vergadering verlaten). De Voorzitter. Het verschil daartusschen kan ik niet. zeggen dat mij duidelijk is. Bij het omslaan van een hoek b v. moet de snelheid die aanvankelijk is omschreven als niet meer dan matige snelheid, nog worden verminderd. Ik heb twee begrippen ter vergelijking noodig en kan dat niet door één uitdrukking omvatten. De heer den Houter. Wij krijgen voor twee omschrijvingen het «langzaam rijden" in de plaats. Ik definieer dat door «langzaam"; u definieert het door iets af te doen van «matige snelheid"; het eerste zal dus minder aanleiding geven tot ver schil van meening. De Voorzitter. Ik moet. dit ontkennen, want met onze om schrijving hebben we eene vergelijking. In de zeden van ons volk zal langzamerhand doordringen het begrip: rijden met matige snelheid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 6