DONDERERDAG 10 JANUARI 1901.
3
J. P. J. Driessen, Hasselbach, de Vries, Drucker, Dekhuyzen,
Zaaijer, van Hamel, van Lidth de Jeude, Aalberse, Juta, L.
Driessen en Kroon.
Voor stemmen de heerenvan Kempen, de Lange, van
Dissel, van Rhijn, A. J. van Hoeken J.Jz., Pera en Mulder.
Het voorstel van Burg. en Weth. wordt daarop zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
IV. Verzoek van J. M. Obreen, om terugbetaling van
schoolgeld, Middelbaar Onderwijs.
(Zie Ing. St. n°. 3).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
gunstig op beschikt.
V. Verzoek van Mevr. de Wed. J. Leegstra, om terugbe
taling van schoolgeld, Lager Onderwijs.
(Zie lng. St. no. 9).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
gunstig op beschikt.
VI. Begrooting, dienst 1901van het College van Vrouwen-
kraammoeders.
(Zie Ing. St. n° 1).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
VII. Voorstel tot continuatie van de huur van het perceel
aan de Korte Mare No. 15, hoek Lammermarkt.
(Zie Ing. St. n°. 10).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
VUL Voorstel betreffende de benoeming der teekenaars op
het Bureau van Gemeentewerken en de regeling hunner
jaarwedden.
(Zie Ing. St. n°. 6).
De Voorzitter. Na nog een nader overleg met de Commissie
van Fabricage en ook met het oog op art." 130 der gemeente
wet, waar de vraag rijst, of de Raad wel volkomen bevoegd
is tot. het maken van eene dergelijke regeling als hier wordt
voorgesteld art. 136 Gem.wet nl. zegt, dat de Raad regelt
de bezoldiging van de ambtenaren der gemeente en waar
wij nu voornemens zijn op voorstel van de Commissie van
Fabricage te benoemen een teekenaar voor vast, daar meenden
wij, dat het althans voorzichtig is dat de Raad heden zal
vaststellen de reeds bekende bezoldiging, welke die ambtenaar
op dit oogenblik heeft; dat is nl. de heer Kraan, die geniet
eene bezoldiging van 1200.—.
Ik zou dus, in afwijking van ons voorstel, in de eerste
plaats aan den Raad willen voorstellen, dat deze besluite de
jaarwedde van den aan te stellen vasten teekenaar aan het
Bureau van Fabricage te bepalen op 1200.—dan blijft
natuurlijk wat verder op de begrooting uitgetrokken is open
voor teekenwerk, dat nu en dan voorkomt, gelijk tot dusverre
gebruikelijk is te doen. En in de tweede plaats, dat de Raad
besluite ook in het vervolg goed te keure», dat de vaste tee
kenaar worde benoemd door Burg. en Weth.
In de eerste plaats is dus aan de orde, of de Raad zich er
mede kan vereenigen, dat aan den vasten teekenaar worde
toegelegd een salaris van f 1200.
en in de tweede plaats of de Raad kan goedkeuren, dat
voortaan, evenals in dit geval, de teekenaar worde benoemd
door Rurg. en Weth., na ontvangen te hebben eene aanbe
veling van de Commissie van Fabricage.
(De heer Den Houter is ter vergadering gekomen.)
De heer Pera. M. d. V. Ik wensch alleen in herinnering
te brengen dat vroeger ook reeds een soortgelijk voorstel is
gedaan om eene benoeming dour Burg. en Weth. te doen
geschieden, waartegen ik mij toen ook heb verklaard.
Natuurlijk volgt de Raad gewoonlijk bij benoemingen het
advies van Burg. en Weth., maar dat de Raad de macht om
te kunnen benoemen geheel uit handen geeft, acht ik niet
wenschelijk en daarom zal ik stemmen tegen dit voorstel.
De Voorzitter. Burg en Weth hebben dit voorstel gedaan
omdat het hier geldt eene zoo bij uitstek technische zaak.
Natuurlijk zullen Burg. en Weth. in deze bijna altijd afgaan
op het advies van de Commissie van Fabricage, die beter
dan zij kan oordeelen over de geschiktheid van een per
soon voor deze betrekking. De Raad kan in het geheel niet
over die geschiktheid oordeelen en daarom achten wij het
veiliger en beter de benoeming te doen geschieden door
Burg. en Weth., na overleg met de Commissie van Fabricage.
Doch wij laten de beslissing gaarne aan den Raad over.
De heer P. J. van Hoeken. M. d. V., ik ben het geheel
met u eens dat Burg en Weth en de Commissie van Fabricage
beter kunnen oordeelen over de geschiktheid van den persoon
dien het hier geldt, maar toch meen ik met den heer Pera
dat de Raad het recht van benoeming niet uit handen moet
geven.
Dan zouden wij wel alle benoemingen aan Burg. en Weth.
kunnen overlaten, ook van de onderwijzers bijv., over wier
geschiktheid de meeste leden van den Raad toch niet kunnen
oordeelen.
De Voorzitter. De heer van Hoeken kiest daar al een zeer
ongelukkig voorbeeld. In jure constituendo zou er wellicht
voor te zeggen zijn, dat ook de onderwijzers werden be
noemd door Burg. en Weth maar volgens de wet op het
lager onderwijs mag dat alleen geschieden bij tijdelijke be
noemingen; vaste benoemingen moeten geschieden door denRaad.
Overigens staan de gevallen ook niet gelijk. De betrekking van
teekenaar is niet te vergelijken met andere betrekkingen,
want het is eene zuiver technische quaestie welke persoon
het meest geschikt is om als teekenaar te worden benoemd;
dat kan uitsluitend worden beoordeeld door Burg. en Weth.,
natuurlijk voorgelicht door de Commissie van Fabricage.
Het is dus niet om den Raad iets van zijne rechten te ont
nemen, maar juist om het den Raad gemakkelijker te maken.
Overigens laat art. 145 van de Gemeentewet het aan den
Raad over om bij plaatselijke verordening de benoeming van
ambtenaren aan anderen op te dragen.
De heer P. J. van Hoeken. Maar ik geloof toch dat de
gemeentewet in deze niet onduidelijk zegt, dat ook deze
benoeming behoort bij den Raad.
De Voorzitter Ik zal U het art. van de wet voorlezen;
dat luidt: »De Raad benoemt en ontslaat alle gemeente
ambtenaren en bedienden, wanneer die benoeming niet bij
deze wet of plaatselijke verordening aan anderen is opge
dragen." De benoeming van de ambtenaren ter secretarie b.v.
is bij de wet opgedragen aan Burg. en Weth. En nu stellen
wij eveneens in dit geval voor, om voor dezen werkkring,
die feitelijk bestaat, maar nooit officieel geregeld is, gebruik
makende van art. 145 der gemeentewet, bij Raadsbesluit te
bepalen, dat voor deze betrekking de benoeming zal ge
schieden door Burg. en Weth. Dus in plaats van strijd met
de wet zijn wij volkomen in overeenstemming met de wet.
De heer P. J. van Hoeken. Ik respecteer gaarne uw gevoelen
daaromtrent, maar moet toch opmerken, dat ik het groote
verschil niet inzie wat aangaat de benoeming van opzichters
en een teekenaar bij gemeentewerken. Die ambtenaren bewegen
zich ook op technisch gebied, en genieten een salaris van
f 800. - of meer. Om nu de benoeming van den teekenaar
bepaald te doen geschieden door Burg. en Weth. ik moet
zeggen, dat ik het groote verschil daarvan niet inzie.
De Voorzitter. De teekenaar is geheel een man van de
techniek en de keuze wordt vooral beoordeeld door den di
recteur van gemeentewerkendeze stelt den te benoemen
persoon voor aan de Commissie van Fabricage, die weder de
aanbeveling inzendt aan Burg. en Weth., die zich daarmede
in den regel vereenigen zullen.
Ik zal thans het voorstel in stemming brengen.
De heer den Houter. Ik behoor niet tot hen, die meenen,
dat de Raad zijne bevoegdheid mag beperken, nog veel minder
mag laten beknibbelen op de eene of andere wijze; en door
do argumenten van Burg. en Weth. ben ik allerminst over
tuigd van het tegendeel. Hetgeen geldt voor dit geval, geldt
bijna voor alle mogelijke benoemingen. U wilt dit wel her
leiden tot eene technische quaestie, maar eilieve, waar zit die
niet? Als wij een onderwijzer benoemen, is het zeker ook eene
technische quaestie, of die persoon goed schoolmeesteren kan;
benoemen wij een directeur van gemeentewerken, dan is het
eene technische quaestie, of de man bekwaam is voor zijn vak;
en zoo honderd andere dingen meer. Burg. en Weth. zeggen,
dat zij in de allereerste plaats inlichtingen kunnen verkrijgen
omtrent den te benoemen persoon. Ik ontken dat niet, maar
dan zijn Burg en Weth. er voor om ons in te lichten en te
zorgen, dat de Raad, zooveel mogelijk voorgelicht, gebruik kan
maken van de wettelijke bevoegdheid, die hij heeft. Als ik
dus tegen het voorstel zal stemmen, dan wil ik daarmede
aantoonendat ik er volstrekt tegen ben, dat de bevoegdheden
en de rechten van den Raad, die hij volgens de wet heelt,
op eenigerlei wijze en onder welk voorwendsel ook worden
beknibbeld.
De Voorzitter. De heer den Houter vergeet, dat wanneer
de Raad besluit om gebruik te maken van art 145 hij zijne
eigen bevoegdheid beknibbelt. Burg. en Weth. doen dat niet;
en deden zij dat, zij zouden bepaald fout handelen; en zeker
zouden er dan wel leden van den Raad zijn, die daarop zouden
wijzen. Het komt ons dus voor, dat met het nemen van een
zoodanig besluit, op grond dat de Raad minder bevoegd is,
geen sprake kan zijn van in zijne rechten te worden beknibbeld.