2 DONDERDAG 10 JANUARI 1001. III. Verzoek van Dr. Th. G. den Houter, om eervol ontslag als Stads-Geneesheer. (Zie Ing. St. n<>. 11). De heer Pera. Het is mij niet bekend, hoe over het advies van Burg. en Weth. in deze zaak gedacht wordt door de Raadsleden ik heb niemand daarover gesproken docb ik kan mij daarmede niet vereenigen. Burg. en Weth. baseeren bun oordeel op een feit, dat geheel ligt buiten het hier aan hangige punt in kwestie. Het verschil loopt over de verant woordelijkheid, die de stads-geneesheer door den eed op zich neemt, waarbij in het geval van Dr. den Houter de meerdere of mindere welwillendheid van Burg. en Weth. van de grootste beteekenis zal zijn. Burg. en Weth. nemen echter geen con clusie naar aanleiding van deze beschouwingen, doch maken van de gelegenheid gebruik om te ageeren tegen het in Maart 1898 genomen besluit om Dr. den Houter, terwijl bij stadsgeneesheer was, als lid van deri Raad toe te laten. Nu denk ik er niet aan, Burg. en Weth. het recht te ontzeggen een besluit van den Raad, dat naar hun oordeel in strijd met de wet is genomenongedaan te willen makendoch naar het mij voorkomt is het onmogelijk voor de Raadsleden, die destijds hebben gemeend tot het nemen van dat besluit te moeten medewerken, om nu op de gronden in het advies van Burg. en Weth. ontwikkeld, aan Dr. den Houter ontslag te verleenen, tenzij men van oordeel veranderd is. Ik stel mij daarom voor Burg. en Weth. uit te noodigen te willen be proeven of nader overleg er toe kan leidendat Dr. den Houter, zijne gunstige antecedenten in aanmerking ge nomen, van zijne aanvrage om ontslag afziet. Over de meening, of een stadsgeneesheer niet tevens lid van den Raad zal kunnen zijn, spreek ik thans niet. Alleen wil ik dit zeggendat ik daarom niet geacht wil worden in te stemmen met het oordeel van Burg. en Weth. omtrent de verandering, die er door de vaststelling der verordening van 20 Dec. 1900 zou gekomen zijn. Ik meen dus te moeten voorstellen, dat Burg. en Weth. alsnog worden uitgenoodigd om zich met Dr. den Houter te verstaan, of hij er toe kan komen naar aanleiding van de in lichtingen van Burg. en Weth., zijne ontslagaanvrage in te trekken. De Voorzitter. Ik moet alleen opkomen tegen uwe voorstel ling als zouden Burg. en Weth. reageeren tegen het besluit destijds door den Raad genomentot toelating van Dr. den Houter als lid van den Raad; ik geloof, dat wanneer men ons advies goed leest, bij Burg. en Weth. van reageeren absoluut geen sprake is. Vroeger heb ik daarover mijne mee ning gezegd; en zooals de heeren weten heeft de Raad bij meerderheid vari stemmen tot toelating besloten en daarbij is het gebleven. Als Burgemeester heb ik mij bij het gevallen besluit nedergelegdanders had ik de gelegenheid kunnen aangrijpen om het besluit ter vernietiging voor te dragen. Wij hebben dus alle égards tegenover den Raad in acht genomen. Maar wij gronden nu ons advies ook niet op die oude quaestie, die zich misschien in 1903 weer zou kunnen voordoen, maar heel eenvoudig op het verzoek van Dr. den Houter, die wenscht ontslagen te worden. Wij deelen mede, zoo uitvoerig mogelijk, dat wij niet deelen de gronden, die Dr. den Houter aanvoert tot zijne ontslagaanvrage; entevens, dat wij zeer zeker zouden bebben gedaan wat de heer Pera vo'orsteltwanneer de heer den Houter niet tevens raadslid was; want wat ook de mérites mogen zijn van het besluit van 1898, dit is zeker, dat de nieuwe verordening zoo uit drukkelijk mogelijk belet, dat een stadsgeneesheer tegelijker tijd lid van den Raad zou kunnen zijn. Wij hebben daarmede dus alleen de reden opgegeven waarom wij niet hebben gedaan wat wij anders zonder twijfel zouden hebben gedaan, lettende op de bekwaamheden en de goede eigenschappen van den heer den Houter, dien wij als stads-dokter zeer apprecieeren. Wij hebben zoo geredeneerd: de heer den Houter zal op zijn besluit zeker niet terugkomen, want in 1993 moet hij toch kiezen tusschen zijne betrekking en het raadslidmaatschap. Nu kan dit op zijn tegenwoordig besluit, om die keuze nu reeds te doen, geinfluenceerd hebben. Wij hebben gezegd bet niet met hem eens te zijn, dat de eed hem onmogelijk zal maken de waarneming van de betrekking als stads-geneesheer, vooral niet, omdat die eed hem niet zal worden afgenomen en alleen moet worden afgelegd bij de aanvaarding der betrekking; ik ben niet van plan alle in functie zijnde stads-doktoren opnieuw te beëedigen. Wij meenen juist eerlijk voor den dag te zijn gekomen door onze verklaring aan den Raad, waarom wij geene poging hebben aangewend om den heer den Houter als stads-geneesheer te behoudenwat wij overigens gaarne zouden gedaan hebben omdat wij de door hem aangevoerde argumenten met be trekking tot den eed niet juist vonden. De heer Pera heeft zich dus vergist wanneer liij meent in ons advies te vinden e^n reageeren tegen een besluit van den Raad. De heer Pera. M. d. V.! Na de door U aan het woord »reageeren" gegeven beteekenis, neem ik die uitdrukking terug. Dit neemt evenwel niet weg, dat wanneer Burg. en Weth. tot hunne conclusie waren gekomen ten gevolge van de beschouwingen van Dr. den Houter over den eed, en zij daarin aanleiding hadden gevonden om tot een eervol ontslag te adviseeren, de zaak een geheel ander aanzien zou hebben dan nu. Ik meen dus dat er alle reden bestaat om aan Burg. en Weth. te verzoeken eens na te gaan of de zaak niet juist op het terrein van den eed kan verelïend worden. Blijkt dit niet mogelijk, dan schiet er natuurlijk niets anders over dan een eervol ontslag. Wat de termijn van 1903 aangaat, in welk jaar de heer den Houter volgens den Voorzitter bij eene bestendiging van zijne betrekking als stadsgeneesheer als lid van den Raad zou moeten bedanken ik zou zeggen: komen die tijden, dan komen die zorgen. Wij hebben ons nu eenvoudig te bepalen tot de quaestie van den eed. Kan de zaak op dat terrein ver effend worden, dan zou ik het zeer wenschelijk achten, dat de heer den Houter voorloopig in zijne betrekking als stads geneesheer werd gehandhaafd. De Voorzitter. Ik moet nogmaals zeggen dat ons advies vol strekt niet bedoelt te reageeren tegen een vroeger besluit van den Raad om den Heer den Houter als raadslid toe te laten. De Heer den Houter heeft zelf, vrijwillig, zijn eervol ont slag gevraagd als stadsdokter; er bestaat geen enkele reden om aan dit verzoek niet te voldoen. Daarbij hebben wij ge motiveerd waarom wij niet getracht hebben den heer den Houter van zijn voornemen terug te brengenomdat wij van meening zijn dat volgens de bestaande verordening een stads geneesheer niet tevens kan zijn lid van den Raad. Door eene lacune in de wet zou de heer Den Houter echter nog tot 1903 beide betrekkingen kunnen blijven vervullen. Overigens hebben Burg. en Weth. van hunne groote ingenomenheid doen blijken met de wijze waarop de heer Den Houter zijne be trekking als stads-geneesheer heeft vervuld. De heer van Hamel. M. d. V.! Zou het niet mogelijk zijn deze zaak aan te houden tot een volgende vergadering, ten einde den heer den Houter in de gelegenheid te stellen, nadat hij kennis zal hebben genomen van bet door den heer Pera gesprokene en het antwoord daarop door U gegeven op zijn verzoek terug te komen. Stelt hij er prijs op stads geneesheer te blijven, dan zullen er wellicht redenen zijn te vinden die hem aanleiding geven thans op zijn besluit terug te komen. De Voorzitter. Wanneer de Raad uitstel van de zaak wenscht, is het ons goed. Maar een ander advies heeft de Raad van Burg. en Weth. niet te wachten. Want wanneer er termen hadden kunnen worden gevonden om bij den heer den Houter aan te dringen, dat hij op zijn verzoek zou terugkomen, dan zou dit stellig zijn geschied, omdat Burg. en Weth. zijne werkzaamheden als stads-geneesheer op hoogen prijs stellen. Maar om de in ons advies aangevoerde redenen meenden wij dit niet te kunnen doen. De heer van Hamel. M. d. V.! In elk geval zou ik het toch wenschelijk vinden om de zaak uit te stellen tot eene volgende vergadering. Den heer den Houter wordt alsdan de gelegenheid gegeven om op zijn verzoek terug te komen. Ik doe derhalve daartoe het voorstel. De Voorzitter. Er zijn dus nu twee voorstellen. Het voorstel van den heer Pera noodigt Burg. en Weth. uit om iets te doenhet voorstel van den heer van Hamel beoogt om niets te doen. Daar het voorstel van den heer van Hamel de verste strekking schijnt te hebben, zal ik dit eerst in stemming brengen. De heer Pera. M. d. V.! Mocht het voorstel van den heer van Hamel worden aangenomen, dan kunnen Burg.en Weth. toch immers worden uitgenoodigd zich persoonlijk tot den heer den Houter te wenden, ten einde te trachten hem op zijn besluit te doen terugkomen De Voorzitter. Neen, dat is uw voorstel, dat alleen bij aanneming van het voorstel van den heer van Hamel vervalt. Het voorstel van den heer van Hamel in stemming gebracht, wordt met 12 tegen 10 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heerenKaiser, de Goeje, P. J. van Hoeken, de Lange, Hasselbach, de Vries, A. J. van Hoeken J.Jz., Pera, Dekhuyzen, Juta, L Driessen en Mulder. Voor stemmen de heeren: van Kempen, J. P. J. Driessen, van Dissel, van Rhijn, Drucker, Zaaijer, van Hamel, van Lidth j de Jeude, Aalberse en Kroon. Het voorstel-Pera, dat voldoende wordt ondersteund, wordt, in stemming gebracht, verworpen met 15 tegen 7 stemmen. Tegen stemmen de heeren Kaiser, de Goeje, P. J. van Hoeken,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 2