DONDERDAG 4
OCTOBER 1900.
87
ming gebracht het amendement-Van Lidth de Jeude, dat ver
worpen wordt met 14 tegen 8 stemmen.
Tegen stemmen de heeren De Vries, Kroon, Hasselbach,
De Goeje, Kaiser, Dekhuyzen, Zaaijer, Van Rhijn, Fockema
Andreae, Van Dissel, Zillesen, Van Hamel, Korevaar en Juta.
Voor stemmen de heeren Den Houter, A. J. v. Hoeken J.Jz.,
Van Lidth de Jeude, J. P. Driessen, P. J. v. Hoeken, L. Dries-
sen, Pera en De Lange.
Het amendement-De Vries, in stemming gebracht, wordt
verworpen met 17 tegen 5 stemmen.
Tegen stemmen de heeren Den Houter, Kroon, A. J. v.
Hoeken J.Jz., J. P. Driessen, P. J. v. Hoeken, Hasselbach, De
Goeje, Kaiser, Dekhuyzen. Zaaijer, Van Rhijn, Fockema Andreae,
Van Dissel, Zillesen, Van Hamel, Korevaar en Juta.
Voor stemmen de heeren De Vries, Van Lidth de Jeude,
L. Driessen, Pera en De Lange.
Het voorstel van Burg. en Weth., in stemming gebracht,
wordt aangenomen met 21 stemmen tegen 1.
Voor stemmen de heeren De Vries, Den Houter, Kroon,
A. J. v. Hoeken J.Jz., Van Lidth de jeude, J. P. Driessen,
P. J. v. Hoeken, Hasselbach, De Goeje, Kaiser, L. Driessen,
Dekhuyzen, Zaaijer, De Lange, Van Rhijn, Fockema Andreae,
Van Dissel, Zillesen, Van Hamel, Korevaar en Juta.
Tegen stemt de heer Pera.
XII. Eerste suppletoir kohier der Plaatselijke directe be
lasting, dienst 1900.
(Zie Ing. St. n°. 230).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
De Voorzitter. Verlangt nog iemand het woord in deze
vergadering
De heer Den Houter. M. d. V. Het was in de vorige zitting
mijn voornemen om de wiel rij dersquaestie aan de orde te
stellen door daarover eene vraag aan den Burgemeester te
richten. Ik vreesde echter dat de aandacht door de langdu
rige zitting te zeer zou zijn verslapt, zoodat ik mijne vraag
niet heb gedaan. Dat die vrees niet geheel ongegrond was,
blijkt wel hieruit, dat ik de vraag, door den heer Pera tot u
gericht, zelf niet goed verstaan heb, omdat er nog al rumoer
in de zaal was, en grootendeels het antwoord van U, M. d. Y.,
op die vraag ook niet.
Nu zou ik dit alles hebben kunnen nalezen in het steno-
graphisch verslag, maar dit is, wat bij de langdurige discus
sie te begrijpen valt, nog niet verschenen. Ik vind de zaak
echter van genoegzaam belang om thans te vragen, wat door
onzen Voorzitter op de vraag van den heer Pera is geant
woord, daarbij vooropstellende, dat ik mij niet zal begeven
in eene waardeering van de wijze waarop het hoofd van de
politie in deze heeft gehandeld. Evenals ieder ander heb ik
daarover mijn eigen opinie.
Verder wil ik er op wijzen, dat ik niet behoor tot hen die
de schuld van het weinige succes, dat ditmaal het optreden
der politie heeft gehad, geheel of gedeeltelijk wijten aan het
optreden der lagere politieambtenaren. Ik heb daarentegen
alle waardeering voor de wijze waarop de Inspecteurs, Con
troleurs en agenten zich in deze dagen van hun moeielijke
taak hebben gekweten.
Ik acht het niet mogelijk eene verordening, die op zich
zelve al niet goed is, door eene strengere toepassing populair
te maken. Voor de gevolgen van die scherpere toepassing wil
ik derhalve de lagere ambtenaren niet aansprakelijk stellen.
De vraag waarop ik thans gaarne een antwoord zou ont
vangen is deze:
Zijn Burg. en Weth. na hetgeen in de laatste dagen is ge
schied, waarmede ik niet bedoel de betreurenswaardige op
stootjes, maar de opgemaakte processen verbaal, niet van
oordeel, dat de verordening moet worden herzien en wel zoo
spoedig mogelijk, opdat wij weder in de normale omstandig
heden terugkeeren.
De vorige maal heeft de heer Pera als ik goed heb gehoord,
gevraagd of Burg. en Weth. de verordening niet een weinig
konden verzachten. Welnu, ik vind het beter, dat eene ver
ordening zoo wordt gemaakt, dat zij gehandhaafd kan worden,
en dat er geene aparte vergunning noodig is om ze wat
zachter toe te passen. En dan zou ik er deze vraag bij willen
stellen, of Burg. en Weth. niet alleen de verordening zullen
wijzigen op het punt dat thans zooveel aanstoot heeft gege
ven, maar of zij ook niet meenen, dat naarmate het rijwiel-
verkeer toeneemt, ook nog andere bepalingen voor wijziging
in aanmerking komen, en of er niet, zoowel in het belang
van voetgangers als van wielrijders nieuwe bepalingen noodig
zullen zijn.
De Voorzitter. Het is jammer dat de heer den Houter
het verslag van de vorige vergadering niet heeft afgewacht,
want toen is ongeveer hetzelfde door den heer Pera gevraagd,
als waarop de heer den Houter thans een antwoord verzoekt.
De heer den Houter heeft gezegd, dat men de verordening
niet populair heeft gemaakt. Ja het is een eigenaardigheid
van strafverordeningen, die zijn altijd impopulair, vooral bij
hen die er door worden getroffen.
Ik wil nog even herhalen wat ik in de vorige vergadering
heb gezegd.
Het is mijn voornemen om zoo spoedig mogelijk bij de Com
missie voor de strafverordeningen aanhangig te maken eene
wijziging van de bestaande verordening, terwijl inmiddels de
last is verstrekt wat trouwens steeds mijn algemeene last
is om geene fiscale bekeuringen te doen. Uit dien hoofde
zijn reeds tal van processen-verbaal ter zijde gelegd en niet
vervolgd Ik geef toe, dat de politie aanvankelijk zeer tegen
mijn zin en in strijd met mijne instructie te streng is
opgetreden. Men moet evenwel niet vergeten, dat de politie
agenten ook menschen zijn en dat zij op verschrikkelijke wijze
zijn geplaagd, waaraan voor een groot deel de al te strenge
toepassing van de verordening die hier een paar dagen gegolden
heeft, moet worden toegeschreven.
Eene wijziging der verordening zal dus in overweging worden
genomen.
Ik zal zelfs verder gaan; en wanneer bij de Commissie voor
de strafverordeningen deze verordening ter hand genomen
wordt, dan zal het advies van wielrijders worden gevraagd,
van deskundigen; ik ben geen deskundige in zake wielrijden.
Alleen zal deze maatregel altijd moeten blijven bestaan, dat
de kleine steenen langs de huizen beschikbaar blijven voor
voetgangers. Maar het spreekt van zelf, ook nu is het volgens
mijn oordeel niet verboden langs den waterkant te rijden
waar ook kleine steenen zijn; en op bepaalde plaatsen, waar
die ook zijn, zooals op de Hooigracht en Kerkgracht. Maar
het trottoir, dat niet altijd trottoir is maar de kleine steenen
voor de huizen, moeten bestemd blijven voor de voetgangers.
Dat zal het beginsel zijn voor de wijziging der verordening,
en dan zoo duidelijk mogelijk uitgedrukt. Nu is ook het loopen
met, de (iets aan de hand zonder licht wel geoorloofd, maar
nooit op de kleine steenen, evenmin als het vergund is daar
te rijden met fietsen aan de hand mei licht.
Dat is ongeveer hetzelfde als in de vorige vergadering is
gezegd. En zooals U hebt opgemerkt is die overgroote ge
strengheid nu reeds verdwenen; maar dit mag toch niet
leiden tot eene verzwakte toepassing. Want dat is eigenlijk
de quaestiedan let er op 't laatst niemand meer opnoch
de wielrijders, noch de agenten; de eersten allerminst.
Ik zal dus zoo spoedig mogelijk de Commissie voor de Straf
verordeningen bijeenroepen om eene verordening te maken;
en haar eene verordening voorstellen, waarvan de uitvoering
en ook eene gestrenge uitvoering mogelijk is. En dat is ge
bleken bij deze verordening niet het geval te zijn.
De heer den Houter. Dank U, M. d. V.
Niemand meer het woord verlangende, wordt de vergadering
gesloten.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.