82 DONDERDAG 4 OCTODER 1900. weet ik niet. Daarmede is belast de man, die ook belast is met de ontsmetting van woningen en goederen. De heer Dekhuyzen. En die daarvoor zijne opleiding heeft gehad. De heer Den Houter. Ik vraag dat hierom, omdat het volgens art. 1 misschien zijn wij daar niet aan toe De Voorzitter. Indien niemand meer het woord verlangt voor algemeene beschouwingen, dan zijn deze gesloten en stel ik aan de orde art. 1. Beraadslaging over art. 1, luidende: O verminderd het bepaalde bij de artt. 8 en 9 der Wet «houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten"', is het verboden lijders aan eene der in art. 1 dier wet of in een krachtens die wet uitgevaardigden algemeenen maatregel van bestuur genoemde ziekten, op andere wijze naar het zieken huis of naar hunne woning te vervoeren, dan in daartoe bestemde vervoermiddelen, voorzien van een van buiten duidelijk zichtbaar, door Burg. en Weth. te bepalen, kenteeken. De heer Den Houter. Opent het laatste gedeelte van dit art. niet de mogelijkheid dat dat geschiedt, zonder dat Burg. en Weth. hunne toestemming geven of zonder dat eigenlijk toezicht en controle wordt gehouden op de wijze, waarop zoo'n rijtuig is ingericht en ontsmet wordt. Want ik zie alleen dat Burg. en Weth. het recht hebben om het rijtuig van een bepaald teeken te voorzien; maar ik zou wenschen, dat zij niet alleen dat recht hadden, maar daartoe bepaald vergunning moesten verleenen, en dat zoo'n rijtuig naar een bepaald model moest zijn ingericht. Ik weet wel, dat daarvan niet zoo 'n gebruik gemaakt wordt, maar het rijtuig, dat er is, lijkt mij niet bijzonder praktisch ingericht; ook niet om behoorlijk gedesinfecteerd te worden, zooals het moest. Ik wensch daarom dan ook deze gelegenheid te baat te nemen om te vragen, of het niet wenschelijk zou zijri van gemeentewege een goed, gemakkelijk desinfecteerbaar rijtuig, geschikt om een patient liggende te vervoeren, gereed te houden en op eene bepaalde plaats te doen stationneeren. Als zoo 'n rijtuig staat bij andere rijtuigen, dan is dat op zichzelf wel geen groot gevaar, maar het is toch duidelijk, dat men dan gelegenheid geeft, dat een persoon of een voor werp van het eene rijtuig in het andere overgaat. Zou het daarom niet mogelijk zijn om een bepaald rijtuig op eene bepaalde plaats te doen stationneeren ten gebruike tegen ver goeding, voor wie dat kunnen betalen? De Voorzitter. De maatregelendie bij het voorkomen van besmettelijke ziekte genomen moeten worden dat alles is geregeld bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur, die een uitvloeisel is van de Wet, houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten. Maar ik wil zeer gaarne het denkbeeld van den heer den Houter overwegen. Het komt mij ook voor, dat het wenschelijk is, dat een bepaald rijtuig daarvoor bestaat en dat het niet met andere rijtuigen in con tact kan komen. Maar de heeren zullen gezien hebben wat de bedoeling is van deze verordening. Het geldt hier alle vervoermiddelen; niet alleen rijtuigen. Er zullen ook vele lijders zijn, die per brancard worden vervoerd, nog meer dan per rijtuig Onze verordening regelde alleen het vervoer van lijken, maar naar aanleiding van de maatregelen door de Regeering aanbevolen bij eene eventueele pest-epidemie, wordt de bestaande regeling nu nog eens aangevuld met eene ver ordening op het vervoer van zieken. Het zijn echter niet hoofd zakelijk rijtuigen, dat spreekt van zelf; er zal meestal een brancard gebruikt moeten worden. Maar voor zoover een rijtuig moet gebruikt worden zullen we gaarne in overweging nemen wat de heer den Houter aan de hand doet; daarvoor gevoel ik heel veel. De heer den Houter. M. d. V. Ik wenschte u alleen te vragen of het niet wenschelijk zou zijn om een der alinea's van art. 1 in overeenstemming te brengen met art. 8 van de wet op de besmettelijke ziekten, waarbij wordt verboden niet alleen den patient te vervoeren, maar ook te doen vervoeren, terwijl in art. 1 alleen sprake is van vervoeren. De Voorzitter. Dat is tegenwoordig niet meer noodig. De Hooge Raad heeft uitgemaakt, dat onder vervoeren ook is be grepen doen vervoeren. De heer den Houter. Verder wordt gesproken van het ver voeren naar een ziekenhuis of naar hunne woning, in over eenstemming met art. 9 van de wet op de besmettelijke ziekten. Dat artikel laat dus niet de mogelijkheid open, dat een lijder wordt vervoerd naar eene plaats buiten de gemeente of naar eene woning, die niet zijn eigen woning is, of naar een zie kenbarak. De Voorzitter. De woorden «naar het ziekenhuis of naar hunne woning" zijn uit de wet op de besmettelijke ziekten overgenomen. Wanneer een lijder naar eene andere woning wordt vervoerd, dan is dat zijne tijdelijke woning. Het is slechts eene algemeene formule, want in tijden van pest of ander gevaar, zal niemand zich toch verzetten om voorschriften op te volgen, die door het Dag. Best. in overleg met de genees- heeren worden gegeven. Maar het is zeer de vraag of wij bevoegd zijn de wet hier bij verordening uit te breiden. Ik geloof met U dat het eene leemte is in de wet, maar wij handelen het veiligst door eenvoudig de woorden van de wet over te nemen, en verder te doen wat noodig is. De heer Van Riiijn. M. d. V.! Het komt voor dat het over brengen van eenen lijder aan eene besmettelijke ziekte naar het ziekenhuis zoo dringend noodig is wegens het levensgevaar waarin hij verkeert, dat, wanneer men voor dat overbrengen op het in dit artikel bedoelde vervoermiddel zoude moeten wachten, hij in dien tusschentijd reeds zou kunnen bezweken zijn. Ik denk hier o. a. aan gevallen van diphteritis met stenose van den larynx. In zulke gevallen gebeurt het wel eens dat de medicus het kind in zijn koetsje medeneemt naar het ziekenhuis, of dat het daarheen op den arm van zijne moeder of van eene buurvrouw wordt overgebracht. Ik zou het daarom wenschelijk achten dat voor dergelijke gevallen van oogen- blikkelijk levensgevaar, waarin onmiddellijk overbrengen naar het ziekenhuis wordt vereischt, in dit artikel eene uitzondering wordt gemaakt, zoodat het in zulke gevallen veroorloofd is het overbrengen te doen geschieden ook met andere vervoer middelen, dan in het artikel bedoeld worden. De Voorzitter. Er kunnen zich gevallen van overmacht voordoen waarin de verordening moet worden overschreden; in zulke gevallen zal er van het Gemeentebestuur zeker geen tegenwerking te duchten zijn. Wanneer een geneesheer ziet dat overbrenging onverwijld noodzakelijk is, en dat niet J<an gewacht worden op het daarvoor aangewezen vervoermiddel, dan heeft men een geval van overmacht, en men zou heel dwaas doen in zulk een geval de verordening letterlijk te willen opvolgen. De heer Van Ruijn. M. d. V. Ik dank U voor uwe inlichtingen. Art. 1 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De art. 2 en 3 worden zonder beraadslaging en zonder hoof delijke stemming goedgekeurd. De Verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Voorzitter. Bij deze gelegenheid wensch ik eene quaestie ter sprake te brengen naar aanleiding van voorschriften, dooi de Regeering gegeven, met het oog op het pestgevaar. Onder die voorschriften komt er een voor betredende het zooveel mogelijk vangen en verdelgen van ratten. Andere gemeente besturen zijn daartoe reeds overgegaan. Schiedam geeft voor elke gedoode rat 1 cent, wat mij een zeer laag bedrag toe schijnt, Arnhem 5 cents. Maar den maatregel zelf acht ik van zeer groot gewicht en vooral omdat men preventief moet werken. En misschien is het ook uit anderen hoofde wel gewenseht een rattenjacht te houden. Alleen is daartegen een geldelijk bezwaar. Ik vermoed wanneer hier die maatregel wordt genomen, dat tal van ratten uit de omstreken hierheen zullen worden gebracht; de ratten staan niet op het bevol kingsregister, dat wij kunnen naslaan. Maar veronderstel eens, dat hier 5 ct. per rat werd gegeven en dat daarvan door de bevolking uit de omliggende gemeenten gebruik wordt ge maakt, dan zullen wij het algemeen belang van onze buurt hebben gediendwant wij kunnen natuurlijk niet aantoonen vanwaar ze komen. Ik zou dus aan den Raad willen vragen een premie te stellen op het dooden van eene rat; natuurlijk zijn B. en Ws. van zelf reeds gemachtigd om daarvoor den post voor de openbare gezondheid te gebruiken, maar wij willen den Raad toch hierin kennen, hoeveel men meent, dat moet worden gegeven; mij dunkt 5 ets. De heer Zillesen. Zijn er niet anders dan de minimum- en maximumprijs van 1 ct. of 5 ct. De Voorzitter. Neen, niet anders dan in Schiedam, waar I ct. werdt gegeven; maar daar zijn er natuurlijk heel veel in de mouterijen en branderijen. De heer Hasselbach. Dan mag daarop wel een goede con trole zijn; ik heb in dergelijke gevallen wel eens bijgewoond, dat voor hetzelfde tienmaal betaald wordt. De Voorzitter. Dat kan zeker wel aan Burg. en Weth. worden overgelaten. De heer Hasselbach. Ik geef het maar eens in bedenking om daarop te lettenb. v. wanneer de controle aan een stads werkman werd opgedragen, dan zou dat zeker niet erg veilig zijn. Ik geloof niet, dat het overbodig is daarop even te wijzen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1900 | | pagina 2