50
Leiden, 11 Juni 1900.
De Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek hebben de eer
het volgende ter Uwer kennis te brengen.
Het bedrijfskapitaal der Gasfabriek bedraagt: f 133.709.38.
Hiervan werd in de jaren 1890, 1897, en 1898 f 55.800.
verstrekt voor een speciaal doelhet munt-gasmeterbedrijf.
De laatste uitbreiding van kapitaal voor het gasbedrijf is
geweest in 1889 en wel met f 18000.—. Sedert is het bedrijf
van de fabriek belangrijk toegenomen; zoo werden in 1899
gedistilleerd 2272 ton steenkolen tegenover 1409 ton in 1889.
In de laatste jaren is gedurende den zomer meermalen ge
bleken, dat de gasfabriek geen voldoend bedrijfskapitaal bezat
Wel nemen de inkomsten van gas en cokes steeds toe, maar
de groote bedragen komen in de wintermaanden in, terwijl
de uitgaven zich over de 12 maanden gelijkelijk verdeelen
of in de zomermaanden stijgen. De Westphaalsche Mijnen
toch zenden de steenkolen in gelijke maandelijksche hoeveel
heden af, de wissels daarvoor moeten iedere maand worden
betaald.
Wel wordt in den zomer een minder bedrag aan arbeids
loon uitbetaald dan in den winter, maar hier staat tegenover
dat de Gasfabriek niet met Westphaalsche kolen alleen kan
volstaan, maar ook Engelsche kolen moet inkoopen.
De verkoopsvoorwaarden van de Steenkolen-Handelsver-
eeniging te Utrecht, met wie door de Gasfabriek contract
voor de levering is gesloten, zijn van dien aard, dat het nood
zakelijk is geworden een grootere hoeveelheid steenkolen in
voorraad te houden dan vroeger noodig w7as.
Nu zijn de Engelsche kolen gedurende den zomer gemak
kelijker te krijgen dan in de overige maanden van het jaar
en in dien tijd ook met minder risico van broeiing op te slaan.
Toen de kolen nog voor 7,— per ton werden ingekocht
heeft de gasfabriek zich, zij het ook eenige malen door bij
stand uit de gemeentekas, weten te redden. Bij den thans
geldenden kolen prijs staat zij echter gedurende de zomer
maanden voor belangrijke tekorten. Bij het opmaken der
kasbeweging voor de eerstvolgende maanden is ons gebleken,
dat een versterking met ƒ30,000,noodig zal zijn.
Wij hebben daarom de eer U te verzoeken, bij den Raad
een voorstel aanhangig te maken tot uitbreiding van het be
drijfskapitaal der Gasfabriek met 30.000.voor welk voor
stel resumeerendede volgende gronden zijn aan te voeren
1°. de uitbreiding van het bedrijf;
2°. de hooge kolenprijs;
3°. de noodzakelijkheid om steeds een goede voorraad kolen
in reserve te hebben;
4°. de stijging van alle materiaalprijzen (ijzer, koper, lood, enz.).
De Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek
H. C. Juta, Voorzitter.
P. ZlLLESEN.
A. W. Kroon Ju
N°. 153. Leiden, 10 Juni 1900.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen
dat zij tegen de in hare handen gestelde rekening van het
Gereformeerde Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwen
huis, over den dienst 1899, geene bedenkingen heeft.
Zij stelt U mitsdien voor die rekening goed te keuren:
in ontvangst ad f 10721.80°
in uitgaaf ad 9711.44
sluitende met een batig saldo ,van f 1010.3ör'
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 154. Leiden, 16 Juni 1900.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen
dat het onderzoek der rekening over 1899 van de Stedelijke
Gasfabriek haar tot geene bedenkingen aanleiding heeft
gegeven.
Zij adviseert U deze rekening goed te keuren
Wat de exploitatie betreft:
in ontvangst ad f 496084.90
in uitgaaf ad 451821.35
met een batig slot van f 44263.55.
Wat het uitbreidings- en vernieuwingsfonds betreft
in ontvangst ad f 46646.07
in uitgaaf ad 49528.39
met een nadeelig slot van f 2882.32.
De in de gemeentekas te storten winst bedraagt volgens
de winst- en verliesrekening f 98352.08.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 155. loeiden, 16 Juni 1900.
Bij de Commissie van Financiën bestaan geene bedenkingen
tegen de in hare handen gestelde rekening over 1899 van
het Krankzinnigengesticht »Endegeest". Zij stelt U derhalve
voor die rekening goed te keuren:
in ontvangst ad f 119153 90*
in uitgaaf ad 94779.82
sluitende met een batig slot van f 24374.085.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 156. Leiden, 22 Juni 1900.
Bij Raadsbesluit van 29 Maart 1.1. goedgekeurd bij Besluit
van Gedep. Staten van 3 April d. a.v. werd besloten het ijkkan-
toor aan de Lammermarkt, met ingang van 1 September 1901,
wederom voor den tijd van 10 jaren aan het Rijk te verhuren
tegen een huurprijs van 300,—per jaar en overigens onder de
bestaande voorwaarden (Zie Ingek. Stukken van dit jaar, n°. 64.)
Thans is een schrijven van den Inspecteur van het IJkwezen
door ons ontvangen, waarbij deze mededeelt, dat het den
Minister wenschelijk voorkomt de huur, onder overigens de
zelfde voorwaardenniet voor tien maar voor drie jaren
te verlengen, »met bepaling, dat na verloop van dien termijn
de huur, wanneer deze niet ten minste één jaar tevoren door
een der partijen is opgezegd, opnieuw voor een zelfde tijdvak
en onder dezelfde voorwaarden, ook wat de huursom en de
huurverlenging betreft, wordt voortgezet."
Aangezien onzérzijds tegen de door den Minister gewenschte
wijziging der overeenkomst geenerlei bezwaar bestaat, geven
wij Uwe Vergadering in overweging uw Besluit van 29 Maart
1.1. tot verhuring van het ijkkantoor aan het Rijk alsnog in
dien zin te wijzigen, dat de huur zal worden aangegaan voor
den tijd van drie jaren, en dat bovenstaande clausule omtrent
de verlenging der huur alsnog in de overeenkomst zal worden
opgenomen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 157. Leiden, 22 Juni 1900.
In 1870 werden tusschen het Hoogheemraadschap van Rijn
land en de gemeente Leiden onderhandelingen gevoerd ten
einde den eigendom, het onderhoud en de bediening der
Spanjaardsbrug, aan beiden gemeenschappelijk toebehoorende,
geheel bij een van beiden te brengen.
Destijds hadden die onderhandelingen geen gunstig resul
taat, omdat Rijnland en Leiden beiden hun aandeel in de
brug aan de andere partij wenschten over te doen, geen van
beiden echter bereid was tot de overname van het aandeel
der andere partij.
Thans zijn Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland, blij
kens hun in de Leeskamer ter inzage nedergelegde missive,
op deze aangelegenheid teruggekomen, daarbij echter aan
stonds op den voorgrond stellende, dat alleen van een over
dracht van het aan Rijnland toekomende aandeel sprake kan
zijn, daar het Hoogheemraadschap voor de behartiging zijner
waterstaatsbelangen aan den eigendom en het beheer van de
brug geenerlei behoefte heeft. Indien dus een opheffing van
de gemeenschap zal worden verkregen, zal Leiden den uit
sluitenden eigendom van de brug moeten op zich nemen.
Het komt ons voor, dat daarvoor alleszins termen aanwezig
zijn. In de eerste plaats toch, en deze overweging geldt voor
beide partijen gelijkelijkis het niet wenschelijk, dat de eigen
dom en de zorg voor publiekrechtelijke werken bij verschil
lende publiekrechtelijke lichamen berust. Het voortdurend
overleg met een mede-eigenaar is, ook al is die mede-eigenaar,
wij wenschen het hier gaarne te constateeren, zoo meegaand
en zoo ruim van opvatting als het bestuur van Rijnland,
toch altijd lastig, belemmerend en tijdroovend. Bij de aan
varingen, waaraan de Spanjaardsbrug maar al te dikwijls
bloot staat en waarna de aangebrachte schade zoo spoedig
mogelijk moet worden hersteld, blijkt dit aanhoudend.
Maar in de tweede plaats is er zeer veel voor te zeggen,
dat de brug in haar geheel aan Leiden zal overgaan. Want
niet alleen is Leiden reeds thans voor het grootste gedeelte,
nl. voor 2/3 eigenaresse der brug, maar bovendien bestaat er alle
kans dat de brug bij eene eerstvolgende grensuitbreiding der
gemeente, die zeker niet lang zal kunnen uitblijven, binnen
de grenzen dezer gemeente zal worden getrokken en ook
met het oog daarop schijnt het onverdeeld bezit der brug
ons hoogst gewenscht.
Wat nu de voorwaarden betreft, waaronder Leiden het aan
deel van Rijnland behoort over te nemen, aangezien de admi
nistratie der brug jaarlijks een nadeelig saldo oplevert, zal